Indeling Weblog

in de maand Augustus heb ik de uitkomst van het onderzoek verwerkt
in de maand September heb ik daar de bijlagen en de lijst met geraadpleegde literartuur aan toegevoegd

- Geraadpleegde literatuur

Berendsen, H.J.A., De vorming van het land, inleiding in de geologie en de geomorfologie,
derde druk 1998, ISBN 90 232 3102 3

Berendsen, H.J.A.,Landschap in delen, overzicht van de geofactoren,
tweede druk 2000, ISBN 90 232 23211 9

Kraaijenhagen, F.C., Geologie in telegramstijl,Nederlands Geologische Vereniging
(september 1992), ISN 561073

Van den Brand, St. H., M. van den Bosch, D. Hamhuis, W. van de Westenringh
Winterswijk, Landschap en vegetatie
(deel 1 - ontstaan en opbouw van het landschap)Koninklijk Nederlands Natuurhistorische Vereniging
Wetenschappelijke mededeling nr. 147,
juni 1981, ISSN 149481

W. Peletier, H.G. Kolstee
Winterswijk, Geologie Deel 1, inleiding tot de geologie van Winterswijk
Koninklijk Nederlands Natuurhistorische Vereniging
Wetenschappelijke mededeling nr. 175,
juli 1986, ISSN 167-5524

Van den Bosch, M, H. Kleijse, de ontwikkeling van het landschap ten oosten van WinterswijkCainozoic Research, Special Issue, Number 1,
maart 2003

Heidemij Advies / Biologisch Station Zwillbrock e.V.
Landschapbeleidsplan gemeente Winterswijk"Mozaïeken en Meanders, werken aan een bewegend landschap"
februari 1996

Landschapsbeheer Nederland
(i.o.v. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Voedselkwaliteit)
Landschapontwikkelingsplan, een handleiding
juni 2002

Lörzing & Keijzers, (i.o.v. Stichting WCL Winterswijk)
Recreatief medegebruik waardevol Cultuurlandschap Winterswijk
januari 1996

Dienst Landelijk gebied (DLG),
Ontwerp uitwerkingsplan Winterswijk Oost
september 2004

Het Oversticht
(i.o.v. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Voedselkwaliteit)
Borging Landschapskwaliteit,
februari 2004

Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij
"Voorbeelden in beeld, ontwikkelen met kwaliteit",
Wageningen, 2001

RAAP Archeologisch Adviesbureau (i.o.v. Stichting WCL Winterswijk)
Waardevol Cultuurlandschap Winterswijk, archeologische inventarisatie
juni 1998
Landbouw Economisch Instituut (LEI), Den Haag

Maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak voor landschapsontwikkelingop lokaal niveau, rapportnummer. 7.02.12,
december 2002

Provincie Gelderland,
Gebiedsgericht beleid voor plattelandsontwikkeling,
juli 2003

J.M.J. Farjon, G.H.P.Dirkx, A.J.M. Koomen, J.A.J. Vervloet, G.W. Lammerts,
Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte
Rapport 358: Neder-landschap Internationaal: Bouwstenen voor een selectie van gebieden landschapsbehoud
Wageningen 2001

A.J.M. Koomen, D.M. Wascher,
Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte
Rapport 426 : Aspecten van succes en falen van het landschapsbeleid
Wageningen 2002

A.J.M. Koomen, R.P. Exaltus,
Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte
i.s.m. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB)
rapport 740: Vervlakking van het Nederland
Wageningen 2003

- Bijlage 4: Woordenlijst

aardkunde
Zie geologie

abiotische
Niet levende natuur, geologie, bodem, klimaat,water

antropogene factoren
Menselijk gebruik van de bodem

beekeerdgronden
Zandgronden overwegend kalkloos soms kalkrijk, met een 15 - 50 cm, meestal ca. 30 cm dikke donkere humushoudende bovengrond en met roest in het profiel.

biotisch
Levende natuur, flora en fauna

bodem
Bovenste deel van de aardkorst, waarin het gesteente verandering heeft ondergaan onder invloed van verschillende fysische, chemische en biologische processen.

bodemvormende processen
Het proces dat door werking van organismen en organische stoffen veranderingen teweeg brengt in het verweringsmateriaal aan het aardoppervlakte

bodemdiversiteit
Maat voor het aantal bodemtypen per oppervlakte-eenheid.

bodemlandschap
Een ruimtelijke eenheid, die gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van een grote variatie in bodemtypen en landgebruik, welke karakteristiek zijn voor het bodemkundig hoofd- of sublandschap waarbinnen de eenheid ligt.

bodemprofiel
Opeenvolging van bodemhorizonten.

bodemtype
Bodemeenheid met een karakteristiek bodemprofiel.

bontzandsteen
Fijnzandig kleigesteente uit het Trias (Mesozoicum).

bouwlanddek
Bovengrond die ontstaan is door eeuwenlange ophoging met materiaal uit de potstal, bestaande uit stalmest, gemengd met strooisel en zand. Synoniem met esdek. Zie cultuurgronden, zie enkeerdgrond

broekveen
Veen soort voornamelijk bestaande uit zeggeveen met wat houtresten en soms riet. Het is in matig voedselrijk milieu ontstaan.

cultuurgronden
Gronden met een bovengrond die ontstaan is door een ophoging met materiaal uit de potstal, bestaande uit stalmest, gemengd met strooisel en zand.

dagzomen
Ontsluitingen van geologische verschijnselen.

dekzand
Fijnzandig goed gesorteerd materiaal door de wind verplaatst en afgezet als een deken over oudere afzettingen. De afzetting heeft plaats gevonden tijdens periglaciale omstandigheden in het Weischelien. Afhankelijk van de vorm die het verschijnsel aan het aardoppervlak inneemt (parabolvormige) dekzandrug, -kop, heuvel of -gordel genoemd.

drechtvaaggronden
Kleigronden met een weinig donkere bovengrond op moerig materiaal beginnend tussen 40 en 80 cm.

droogdal
Dal op stuwwalhelling ontstaan als sneeuwsmeltwaterdal op permanent bevroren ondergrond met veelal een asymmetrisch dwarsprofiel waarbij de noordwand steiler is dan de zuidwand. De asymmetrie is meestal ontstaan door verschil in expositie ten opzichte van de zon waardoor verschillen in bodemafschuiving e.d. ontstonden.

eerdlaag of eerddek
Donkere, meestal humusrijke of humeuze bovengrond van minstens 15 cm dik.

enkeerdgronden
Zandgronden met een meer dan 50 cm dikke humushoudende bovengrond, meestal ontstaan door ophoging met potstal mest. De zwarte zijn opgehoogd met mest waarin veel heideplaggen waren verwerkt. De bruine kunnen zijn ontstaan door gebruik van grasplaggen, bosstrooisel, mogelijk ook door diepe grondbewerking.

eolische afzettingen
Door de wind verplaatste afzettingen

es
Akker met esdek (zie aldaar).

esdek
Zie bouwlanddek.

eutroof
Rijk aan voedingsstoffen.

eutrofiëring
Het rijker worden aan voedingsstoffen.

fluvioglaciaal
Door van ijsmassa's afkomstig smeltwater gevormd.

fort
Overstoven geïsoleerde resten van het oude dekzandoppervlak waarin een podzol profiel is ontwikkeld en waarin soms een veenlaagje aanwezig is. Oorspronkelijk laaggelegen maar door verstuiving van de hogere omgeving vormen ze nu hoogten in het landschap (reliëfomkering). Ook wel plateau-restduin.

geologie
De wetenschap die zich bezighoud met het ontstaan van de aarde

glaciaal
Door landijs of gletsjers gevormd. Ook synoniem voor IJstijd

glaciaalbekken
Door opdringend en zich terugtrekking van het landijs gevormd bekken.

gooreerdgronden
Kalkloze zandgronden met een 15-50 cm, meestal 20-25 cm dikke, donkere bovengrond, zonder of met onderbroken roest in de ondergrond.

grondmorene
Zie keileem.

gyttja
Organisch sediment bestaande uit fijn verdeelde plantenresten die in stilstaand water zijn bezonken. Verwant aan veen dat echter voornamelijk bestaat uit mos en van de planten slechts de wortelstokken. Wordt ook wel als veen beschouwd.

haarpodzolgronden
Humuspodzolgronden met een dunne humushoudende bovengrond, meestal een uitgesproken loodzandlaag en duidelijk scherp begrensde horizonten. Ze hebben ijzerhuidjes op de zandkorrels.

holoceen
Jongste tijdvak uit de geologische geschiedenis (ca. 8000 voor Chr. tot heden).

holtpodzolgronden
Kalkloze zandgronden met een inspoelingslaag met moder. De grond heeft weinig scherpe overgangen tussen de horizonten en weinig loodzand. Het moedermateriaal is mineralogisch rijk. De humushoudende bovengrond is dun «30 cm).

humuspodzolgronden
Zandgronden met een inspoelingslaag (B-horizont), waarin organische stof al dan niet samen met ijzer en aluminium is opgehoopt. De verplaatste en weer neergeslagen stof is amorf en ligt als huidjes op de zandkorrels en in de poriën.

ijstijd
Koude periode in het Pleistoceen. In de voorlaatste ijstijd (Saalien), toen het ijs tot aan Groesbeek oprukte, zijn de geomorfologische verschijnselen van de stuwwallen van de Veluwe en het Rijk van Nijmegen ontstaan. In de laatste ijstijd (Weichselien) bereikte het landijs Nederland niet. Door verstuiving op de permanent bevroren ondergrond ontstonden toen vele van de dekzandverschijnselen die zo kenmerkend zijn voor de Achterhoek.Synoniem van glaciaal.

inversie
Omkering van het reliëf. De oorspronkelijk laag gelegen gedeelten liggen nu als "inversierug" in het landschap doordat omliggende gronden zijn geërodeerd. De delen die nu laag liggen, waren oorspronkelijk hoger, maar zijn door inklinking en/of oxidatie in hun huidige positie gekomen.

keileem
Bodemlaag gevormd onder het landijs, bestaande uit klei, zand en stenen die door de grote druk is vervormd en ondoorlatend is geworden. Ook grondmorene genoemd.

keileemheuvels
Terreinverhogingen ontstaan doordat het voor erosie vatbaarder omringende materiaal is verdwenen.

klei
Korrelgroottefraktie-benaming voor minerale deeltjes kleiner dan 0,002 mm; sediment dat voor meer dan 25% bestaat uit minerale deeltjes met een korrelgrootte kleiner dan 0,002 mmo

klink
Daling van het grondoppervlakte na grondwaterstanddaling als gevolg van verdichting van de grond onder invloed van het eigen gewicht.

koopveengronden
Veengronden met een goed veraarde kleiige, moerige bovengrond, 15-50 cm dik.

krotyurbatie
Bodemverschijnselen veroorzaakt door vorst-dooi.

kwartair
Laatste geologisch tijdvak, omvat het holoceen en pleistoceen.

kwel
Het uittreden van grondwater onder invloed van grotere stijghoogten buiten het beschouwde gebied.

kwelwater
Te voorschijn komend grondwater dat via doorlatende lagen van hoger gelegen gronden is toegevloeid.

laarpodzolgronden
Humuspodzolgronden met een 30-50 cm dik cultuurdek ontstaan door ophoging met potstalmest.

leem
Materiaal dat voor meer dan 50% bestaat uit silt (0,002-0.05 mm) en lutum (kleiner dan 0,002 mm).

leemgronden
Kalkloze gronden met meer dan 50% leem en meestal meer dan 8% lutum over een dikte van meer dan 40 cm binnen 80 cm. Het materiaal is door de wind afgezet in het Laat Weichseliën. Algemeen bekend als löss.

löss
Windafzetting onder periglaciale omstandigheden voornamelijk in het Weichseliën ontstaan; met een zeer hoog (60-80%) silt gehalte.

marien
Gevormd door of onder invloed van de zee.

meerveengronden
Veengronden met een zanddek.

mesotroof
Matig rijk aan voedingsstoffen.

mesotroof veen
Verzamelnaam voor veensoorten die in een matig voedselrijk milieu zijn ontstaan, voornamelijk zeggesoorten. Soms gemengd met enig riet en houtresten vooral van els en dan broekveen genoemd.

moedermateriaal
Gesteente waaruit of waarin de bodem gevormd wordt.

moerige gronden
Zand-, zavel- en kleigronden met een 15 à 40 cm dikke moerige laag binnen 40 cm beginnend.

muschelkalk
Kalkgesteente uit het Trias die in Winterswijk dagzomend voorkomt en als delfstof wordt gewonnen.

nesvaaggronden
Zeekleigronden met een weinig donkere bovengrond en een niet-gerijpte slappe ondergrond.

oligotroof
Arm aan voedingsstoffen.

oligotroof veen
Verzamelnaam voor veensoorten die in een zeer arm milieu zijn ontstaan, voornamelijk diverse veenmossoorten, wollegras en heide.

periglaciaal
Gevormd in de koude omstandigheden van de ijstijden, maar niet direct door het ijs.

pleistoceen
Het op één na jongste tijdvak uit de geologische geschiedenis (ca.
2.500.000 voor Chr. - ca. 10.000 voor Chr.).

podzol
Een minerale grond die de kenmerken vertoont van podzolisatie, een chemisch en fysisch proces dat leidt tot uitspoeling, verplaatsing en neerslag van organische stof en oxiden van ijzer en aluminium.

poldervaaggrond
Gerijpte zavel- en kleigrond met een weinig donkere bovengrond en met roest of grijze vlekken, beginnend binnen 50 cm.

postglaciaal
Van na de ijstijden daterend; periode na de ijstijden.

preglaciaal
Van voor de ijstijden daterend; periode voor de ijstijden.

rauwveengronden
Onveraarde en dun bezande veengronden.

regressie
Het droogvallen van grote stukken land langs de zeekust ten gevolgen van bodemdaling of zeespiegeldaling

saalien
Glaciale periode in het Midden-Pleistoceen (200.000 – 130.000 voor Chr.).

sediment
Afzettingsgesteente gevormd door het bijeenbrengen van losse gesteentefragmenten en eventueel delen van organismen.

septariën
Opeenhopingen (concreties) van kalk in de bodem.

silt
Korrelgrootte van bodemmateriaal tussen 0,002 en 0.05 mmo

solifluctie
Bodemafschuiving.

stuifzanden
In Holoceen gevormde, door mensenhand (overbegrazing, ontbossing) ontstane verstuifde zanden in het binnenland.

stuwwal
Heuvelrug bestaande uit niet glaciaal aangevoerd materiaal, dat door een bewegende ijsmassa is opgestuwd en scheefgesteld.

tektoniek
Horizontale en verticale verschuivingen in de aardkorst

transgressie
Overstroming van grote stukken land langs de zeekust als gevolg van zeespiegelstijging en/of bodemdaling

typelocaliteit
Als meest representatief aangewezen locatie van een bodemkundig verschijnsel.

veen(gronden)
Gronden met meer dan 40 cm moerig materiaal binnen 80 cm.

veenmosveen
Veensoort bestaande uit resten van veenmossen met een hoog organisch-stofgehalte.

veldpodzolen
Humuspodzolen zonder ijzerhuidjes op de zandkorrels en met minder dan 30 cm dikke humushoudende bovengrond.

vlakvaaggronden
Zandgronden met een weinig donkere bovengrond en met kenmerken ontstaan onder invloed van water.

vlierveengronden
Veengronden met een weinig of niet veraarde bovengrond.

vorstvaaggronden
Kalkloze zandgronden met enige verbruining onder de bovengrond. Vaak in mineralogisch rijkere stuifzanden.

weichselien
Glaciale periode in het Laat-Pleistoceen (120.000 – 10.000 voor Chr.).

- Bijlage 3: Waardevolle objecten in tijdtabel (uit bijlage 2 en 3)


- Bijlage 2: Bodem en Bodemlandschappen

Bodem van essen
Bod 1 Mister en Corlese Es (zie ook Geo - 5)
Bod 2 Ratumse Es
Bodem op stuifzanden
Bod 3 Stuifzanden Rommelgebergte
Overige bodemlandschappen met grote variatie op een klein gebied
Bod 4 Glaciaal dal nabij Bredevoort (gemeente Aalten
Bod 5 Bekendelle (zie ook Geo 2 )
Overige bodemtypen
Bod 6 Korenburgerveen (zie ook Geo 7)
Bod 7 Zwanenbroek en Bunninkgoor
Bod 8 Wooldsche Veen (zie ook Geo 8)

Bod 1 - Mister en Corlese Es (zie ook Geo - 5)
Algemeen:
De Mister en Corlese es zijn twee essen met aaneengesloten bruine enkeerdgronden.
Deze enkeerden zijn ontstaan op dekzandruggen welke liggen in de beekdalvlakten van het Oost-Nederlands plateau landschap.Door het gebruik van beekdalplaggen hebben de aardmestdekken van de essen een bruine kleur.In de nabijheid van de essen komen beekeerdgronden, laarpodzolen en vlakvaaggronden voor, maar ook moerige eerdgronden en veengronden.De diversiteit van de profielen is, zowel in de bovengrond als in de ondergrond, groot.Lokaal komen ook brandplekken in de ondergrond voor.De boerenbedrijven liggen op de overgang van de hogere naar de lagere gronden, hetgeen in dit landschap het meest karakteristiek is.
Belang:
De Mister en Corlese es zijn beide representatief voor essen op dekzand in de beekdalvlakten van het Oost-Nederlands plateau.De diversiteit in onder- en bovengrond is groot.Mede door de karakteristieke ligging van de boerenbedrijven behoren deze tot de fraaiste en zeldzaamste bruine essen van het Oost-Nederlands plateaulandschap.

Bod 2 - Ratumse Es
Algemeen:
De Ratumse Es is een zwarte enkeerdgrond ontwikkeld op een welke liggen in de beekdalvlakten van het Oost-Nederlands plateau landschap dekzandrug. Het aardmestdek heeft een dikte van meer dan 0,80 m.Het zwarte karakter van het aardmestdek duidt erop dat men voor de plaggen, het strooisel en dergelijke grotendeels was aangewezen op de heide.De es ligt te midden van beekeerdgronden en veldpodzolen.
Belang:
De Ratumse Es is een representatieve es voor wat betreft de ligging, vorm en dikte van het eerddek.Een es als deze is mede door de fraaie ligging en gaafheid zeldzaam.

Bod 3 - Stuifzanden Rommelgebergte
Algemeen:

Ten noorden van Winterswijk komt een gebied voor met overwegend haarpodzolen en stuifzand.
Deze gronden zijn binnen dit plateau-landschap relatief zeldzaam.
De gronden zijn ontwikkeld in jong dekzand en liggen nu vrijwel onder bos.
Belang:
De waardering is gebaseerd op het zeldzame voorkomen van deze gronden in het Oost-Nederlandse plateaulandschap

Bod 4 - Glaciaal dal nabij Bredevoort (gemeente Aalten)
Algemeen:
Tussen Bredevoort en het Korenburgerveen ligt een glaciaal dal waarin beekeerdgronden, koopveengronden, moerige eerdgronden en meerveengronden voorkomen.
Naast het Korenburger en Wooldsche Veen is dit gebied een van de weinige relatief grotere gebieden die nog over zijn van een vroeger veel groter veengebied.
Dit gebied vormt een bodemlandschappelijke eenheid met de Mister en Corlese es.
De plaggen uit dit beekdal zijn gebruikt voor de bemesting van de essen.
De gronden die afwateren via de Schaarsbeek hebben een gemiddeld hoogste grondwaterstand van minder dan 40 cm beneden maaiveld en een gemiddeld laagste tussen 80 en 120 cm.
Belang:
Het gebied heeft door haar ligging een glaciaal dal een hoge diversiteit in overwegend natte gronden, zowel minerale als organische gronden.De bodemtypen en de ligging van de bodems zijn karakteristiek voor een glaciaal dal.Het voorkomen van veengronden en moerige gronden is beperkt in dit deel van Nederland en behoort daarom tot de zeldzame gronden.
In combinatie met de Mister en Corlese essen en het Korenburgerveen behoort dit gebied van het Oost-Nederlands plateau tot een van de meest waardevolle bodemlandschappen.

Bod 5 - Bekendelle (zie ook Geo 2 )
Algemeen:
In het Bekendelle-gebied ten zuiden van Winterswijk heeft geen normalisatie van de bekenloop plaatsgevonden.Hier komen oude terrassen voor met op de hoogste terrassen podzol en op de lagere terrassen beekafzettingen en op de laagste terrassen de afzettingen van de huidige beek.
Ook verlaten en afgesneden meanders maken deel uit van dit Boven-Slinge beekdal.
De bodemtypen die in het beekdal voorkomen zijn hoofdzakelijk beekeerdgronden met een leemarme en zwak lemige fijnzandige textuur en een zavel- of kleidek van 15 à 40 cm dikte.
Belang:
Het Bekendelle-gebied is zeldzaam doordat er geen normalisatie van de Boven-Slinge heeft plaatsgevonden in dit gedeelte, maar ook omdat hier de opeenvolging van beekdalgronden zeer representatief is voor de beekdalen van het Oost-Nederlands plateau.

Bod 6 - Korenburgerveen (zie ook Geo 7)
Algemeen:

Het Korenburgerveen bestaat uit drie aaneengesloten veengebieden: het Meddosche Veen, Vragenderveen en het Corlese Veen.Het is een komveen dat omzoomd is met hoger gelegen dekzanden.Het zijn onregelmatig afgegraven venen die heden ten dage een grillig beeld bieden van plasjes, vastveen en Iegakkers.Plaatselijk, met name daar waar de ondergrond diep is, komt een laag restveen voor die samen met het hernieuwd gegroeide veen meestal dikker is dan 40 cm.De variatie in het Korenburgerveen is groot, er komt zowel veenmosveen, mesostroof broekveen als zeggeveen voor.Aan de randen van het veencomplex komen, daar waar de zandondergrond ondiep is, moerige podzol en moerige eerdgronden voor.De grondwaterstand is gedurende een lange periode van het jaar hoog.
Belang:
Het is een zeldzaam komveengebied in Nederland en Gelderland. Het kent een hoge diversiteit van veentypen, waaronder levend oligotroof veenmosveen.

Bod 7 - Zwanenbroek en Bunninkgoor
Algemeen:
Het Zwanenbroek en Bunninkgoor vormen een van oorsprong moerassig en laaggelegen gebied ten zuidoosten van Bredevoort.Het gebied is omringd door grote en minder grote essen, die gelegen zijn op met dekzanden afgedekte kleien uit het tertiair of op terrasmateriaal uit het Pleistoceen.Dit lager gelegen gebied is opgevuld met veen en plaatselijk komt kalkgyttja in de grond voor. De dikte van de kalkgyttja kan zo'n 20 cm bedragen en sluit veelal aan op het dekzand in de ondergrond.Bovenin het veenprofiel komt beter veraard veen voor met een dun kleidek.De klei is betrekkelijk recent afgezet door beekjes, hetgeen een gevolg was van verandering van het beekregime, een direct gevolg van de ontginningen rondom Winterswijk.
Waterbeheersing en onttrekking hebben geleid tot oxidatie en inklink van het veen, waardoor het reliëf veranderde.De milieuomstandigheden die hier hebben geleid tot veenvorming waren eutroof, als gevolg van de aanvoer van rijk kwelwater vanaf de plateaus ten oosten en zuiden van het Zwanenbroek en Bunninkgoor en door overstroming door beekwater.
De bodemgesteldheid was tot voor de ruilverkaveling nog zeer gevarieerd en natuurlijk van karakter.De aantasting door de ruilverkaveling is groot.
Belang:
Het Zwanenbroek en Bunninkgoor vormen een laaggelegen eutroof veengebied dat door de ruilverkaveling een deel van haar aardwetenschappelijke waarde heeft verloren, doch dat door het nog voorkomen van onder andere kalkgyttja op enkele plaatsen nog zeker waardevol genoemd mag worden.

Bod 8 - Wooldsche Veen (zie ook Geo 8)
Algemeen:
Het Wooldsche Veen bestaat vrijwel geheel uit veenmosveen. De ondergrond van dit veenpakket bestaat overwegend uit zwak of sterk lemige en matig fijnzandige afzettingen. Het hoogveengebied wordt gekenmerkt door een hoge grondwaterstand gedurende een vrij lange periode van het jaar. Het gebied wordt beheerd als natuurreservaat. Het sluit aan bij het in Duitsland gelegen Burloër Venn.
Belang:
Het Wooldsche Veen is een zeldzaam levend oligotroof veenmosveen.

- Bijlage 1: Geologische - en Geomorfologische waarden (zgn. Gea-objecten)

Keileemheuvels en restanten
Geo 1 Hogeweg-Valkeniersbult
Beekdalen
Geo 2 Ontsluitingen in Slinge - Kleine Beek (zie ook Bod 4)
Geo 2/1 - Boven Slinge - Stemerdinkbrug 1
Geo 2/2 - Boven Slinge - Stemerdinkbrug 2
Geo 2/3 - Boven Slinge - Toonenbrug
Geo 2/4 - Kleine Beek - Kotten
Geo 3 Ontsluitingen in Ratumsebeek
Geo 3/1 - Ratumse Beek - Lutgen Kossink
Geo 3/2 - Ratumse Beek - Tenkink bos
Geo 4 Ontsluitingen in Willinkbeek
Geo 4/1 - Willinkbeek - De Borg
Geo 4/2 - Willinkbeek - Rensker
Geo 4/3 - Willinkbeek - Willink
Dekzandruggen, concentratie van dekzandkoppen en dekzandheuvels
Geo 5 Miste en Corle (zie ook Bod 1)
Geo 6 Henxel
Venen
Geo 7 Korenburger Veen (zie ook Bod 5)
Geo 8 Wooldsche Veen (zie ook Bod 7)
Groeven
Geo 9 De Vlijt
Geo 10 Steengroeven
Overige voorkomens
Geo 11 Miste
Geo 12 Staringputten
Geo 13 Grenspaal 779b
Geo 14 Grenspaal 780
Geo 15 Verink
Geo 16 Bekerink

Geo 1 - Hogeweg-Valkeniersbult
Algemeen:
Het gebied Hogeweg is een enigszins hoger gelegen gebied langs de grens met Duitsland met een keileembedekking. De keileem bult steekt meer dan 5 m boven de omgeving, een vereffeningsvlak, uit.
Belang:
Het gebied Hogeweg is een van de meest opvallende keileemresten in de Achterhoek en daarom van geo(morfo)logisch belang.

Geo 2 - Ontsluitingen in Slinge - Kleine Beek (zie ook Bod 4)
Algemeen:
Delen van de Slinge en Kleine Beek die mogelijk in het verleden zijn gegraven in bestaande laagten, hebben zich ontwikkeld tot meanderende systemen. Tot de dertiende of veertiende eeuw heeft de Slinge via Winterswijk naar het noord-westen gelopen (Groenlosche Slinge). Hierna heeft men in verband net de wateroverlast in Winterswijk de beek aangesloten op de Aaltense Slinge. Later werden grote delen rechtgetrokken om een snelle waterafvoer te garanderen na de ontginningen van het begin van deze eeuw.
Belang:
In de aangegeven gebiedjes stromen de Slinge en de Kleine Beek nog in natuurlijke beddingen.
Vooral in het gebied Bekendelle komen nog actieve processen voor. In de bedding van de beken zijn op diverse plaatsen oude formaties op natuurlijke wijze ontsloten, die uniek zijn voor ons land. De gebieden vormen de laatste resten van een meanderend beeksysteem. Aangezien de meeste beken geheel zijn gekanaliseerd, zijn deze resten van geomorfologische waarde.

Geo 2/1 - Boven Slinge - Stemerdinkbrug 1
Algemeen:
In de steile oever van de noordelijke meander van de Boven Slinge bij de Stemerdinkbrug bevindt zich een matige ontsluiting van septariënklei uit het Laat-Rupelien (Midden-Oligoceen).
In de oude meander was vroeger ook het Vroeg-Rupelien zand zichtbaar. Door regime-wijzigingen zijn deze oude meanders opgevuld.
Belang:
Hoewel de ontsluitingen in het Vroeg- en Laat-Rupelien niet optimaal meer zijn, blijft het object van belang omdat er niet zoveel plaatsen zijn waar de genoemde afzettingen te ontsluiten zijn.

Geo 2/2 - Boven Slinge - Stemerdinkbrug 2
Algemeen:
Oostelijk van de boven beschreven oligocene afzettingen zijn in twee buitenbochten van de Boven Slinge afzettingen uit het Midden-Mioceen ontsloten. De afzettingen bestaan uit donkerbruine, fijnzandige kleien die fossielhoudend zijn. De klei bevat veel mica (glimmer) en wordt daarom wel "Glimmerton" genoemd. Deze kleien zijn wel de Laag van Stemerdink genoemd, het bovenste deel van de Afzettingen van Aalten.De beek heeft hier nog een natuurlijk verloop en ligt in een typisch beekdal met meanders, steile stootoevers, oeverwallen en meanderbanken. Activiteiten van verzamelaars beschadigden de ontsluitingen ernstig.
Belang:
De Midden-Miocene afzettingen zijn zelden ontsloten en daarom van wetenschappelijk en educatief belang. Bovendien zijn de beek en het beekdal hier nog natuurlijk, wat eveneens zeldzaam is.

Geo 2 /3 - Boven Slinge - Toonenbrug
Algemeen:
In een hoge steile oever van de Boven Slinge (ongeveer daar waar de N319 tussen Kotten en de grens het dichtst bij de beek ligt) zijn donkergrijs-blauwe kleien, licht gekleurde kwartszanden en enig grind ontsloten. Deze afzettingen zouden van Valanginien (Vroeg-Krijt) ouderdom kunnen zijn. In de afzettingen zijn geen fossielen aangetroffen, alleen wat verkoold hout, wat zou kunnen wijzen op een Terrestrische (rivier- en/of zoetwatergetijde face) fase die in Duitsland bekend staat als de Kuhfeld Schichten. De Vroeg-Krijtafzettingen worden bedekt door Kwartaire sedimenten en zijn daarmee vermengd door kryoturbatie (vorst-dooi verschijnselen).
Belang:
De terrestrische Valanginien afzettingen vormen een unieke ontsluiting van grote wetenschappelijke en educatieve waarde.

Geo 2 /4 Kleine Beek - Kotten
Algemeen:
In de bedding van de Kleine Beek / Bemerbeek direct zuidoost van Kotten komen op twee plaatsen witte, kiezelige kalksteenlagen voor. Uit onderzoek is gebleken dat er soms zachtere, mergelige laagjes ingeschakeld zijn. Deze afzettingen behoren tot de zogenaamde Plänerkalk uit het Midden-Cenomanien.Het is de enige plaats waar deze lagen dagzomen.
Belang:
Hoewel de ontsluitingen matig zijn, maakt het unieke voorkomen van deze kalksteen, het object tot een zeer waardevolle ontsluiting voor zowel wetenschap als educatie.

Geo 3 Ontsluitingen in Ratumsebeek
Algemeen:
De Ratumse beek die zijn oorsprong in Duitsland heeft, stroomt in westelijke richting. Evenals de Willinkbeek (zie Geo 4). zijn delen van het beeksysteem gegraven ten behoeve van een betere ontwatering van in cultuur gebrachte gronden. Hierbij werden soms dekzandruggen en dekzandkoppen doorgraven (tussen Reverdink en Leesink en bij Lutgenkossink).
Belang:
Grote delen van de beek hebben een meanderend karakter en vertonen alle kenmerken van een dergelijk systeem; in de dalwanden en de bedding zijn Lias- en tertiaire kleien ontsloten (zie onderstaande beschrijvingen van de ontsluitingen).Hoewel de Ratumse beek deels gegraven zou zijn, heeft het systeem een kenmerkend meanderend patroon en is derhalve van grote geomorfologische waarde. De ontsluitingen zijn geologisch van belang.

Geo 3/1 - Ratumse Beek - Lutgen Kossink
Algemeen:
Tussen de boerderijen Kremer en Lutgen Kossink is in de Ratumse Beek Vroeg-Liasklei ontsloten. De Lias-klei (Vroeg-Jura) is hier zeer donker gekleurd en bevat enkele donkergrijze mergelige laagjes. Er komt o.a. pyriet en gips in voor. Dit deel van de Ratumse Beek is nog bijzonder gaaf en bevat fraaie meanders, steile stootoevers, meanderbanken, kolkgaten enz.
Belang:
De natuurlijke ontsluitingen van de Vroeg-Liasklei zijn zeldzaam en representatief ontwikkeld, en zijn daarom van grote wetenschappelijke en educatieve waarde.

Geo 3/2 - Ratumse Beek - Tenkink bos
Algemeen:
In het Tenkink bos is op verschillende plaatsen in de wanden van de Ratumse beek Lias-klei (Vroeg-Jura) aanwezig. Het is bedekt door een laag van ongeveer 2 m 'dekzand', dat onderin grofzandig is ontwikkeld. De overgang naar de Lias-klei is onregelmatig als gevolg van kryoturbatie. Op deze overgang heeft zich in de grove zanden een oerbank gevormd. De grijze klei is met name ontsloten in de steile stootoevers van de beek. De klei bevat o.a. gips en ijzermineralen.
Belang:
De zeldzame ontsluitingen in de Lias-klei zijn bij lage waterstanden goed ontsloten. De representatieve Lias-klei is van wetenschappelijk en educatief belang.

Geo 4 Ontsluitingen in Willinkbeek
Algemeen:
De Willinkbeek stroomt vanaf de Duitse grens naar het westen.
Ten noorden van Winterswijk verenigt de beek zich met de Ratumse beek alvorens in de Groenlosche Slinge uit te monden.Aardwetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat delen van het dal gegraven zijn in verband met een betere ontwatering ten behoeve van de landbouw. Als gevolg van het grote verhang en de grote afvoer kreeg en/of behield een deel van het beeksysteem een typisch 'natuurlijk' meanderend karakter. Het onnatuurlijke karakter van de Willinkbeek blijkt onder andere uit de doorsnijding van enkele dekzandruggen (Willink, Henzel 't Wieskamp).In de bedding en dalwanden van de Willinkbeek zijn Muschelkalk-, Lias- en Midden-Oligoceen ontsloten; in de bovenloop was vroeger ook Bontzandsteen zichtbaar (zie onderstaande beschrijvingen van de ontsluitingen).
Belang:
De gedeeltelijk meanderende beek, die zeer waarschijnlijk plaatselijk gegraven is, heeft een natuurlijk karakter en is daarom van geomorfologisch belang. In de bedding zijn de diverse ontsluitingen van grote geologische waarde.

Geo 4/1 Willinkbeek - De Borg
Algemeen:

In de wanden en dalbodem van de Willinkbeek bij De Borg is over een afstand van ongeveer 1 km Midden-Oligoceen ontsloten. Het zijn donkergekleurde kleiige zanden uit het Midden-Rupelien, die stroomafwaarts overgaan in een groengrijze, zware stugge klei (septarinklei) uit het Laat-Rupelien. De overgang tussen beide afzettingen is scherp en in de beekwand zichtbaar (te maken). De zanden die het groenige mineraal glauconiet bevatten, zijn neergelegd tijdens een transgressie periode. De jongere kleien bevatten veel ijzermineralen, enkele schelpfragmenten en septariën en zijn afgezet in een dieper wordende zee. In de bovenste laag van de kleien is kryoturbaat omgewerkt.
Belang:
De zandige afzettingen worden wel Afzetting van Ratum genoemd, de kleiige Afzetting van Brinkheurne. De afzettingen zijn zeer zeldzaam en zijn zelden beide ontsloten. Waar de vette kleien aan het oppervlak komen zijn xerobrikgronden ontwikkeld. In een boring langs de beek is de typesectie van de Afzetting van Ratum aangewezen.Afzettingen uit het Midden-Oligoceen zijn zelden natuurlijk ontsloten. De Rupelien-afzettingen zijn representatief ontwikkeld en (vooral educatief) van grote waarde.

Geo 4/2 - Willinkbeek - Rensker
Algemeen:
In de bedding van de Willinkbeek ten zuiden van de boerderij Rensker en aansluitend op de Muschelkalk is Lias-klei (Vroeg Lias) ontsloten. De Lias-klei is vergelijkbaar met die welke in de Ratumse beek (zie Geo 3) ontsloten is. De eerste afzetting mist echter de verscheidenheid van de laatstgenoemde. Stroomafwaarts gaan de Liaskleien over in Midden-Oligocene sedimenten. De overgangen zijn niet ontsloten maar wel in handboringen aantoonbaar.
Belang:
Gezien het zeldzame voorkomen van de Lias-klei, hoewel matig representatief, is het object toch van (vooral educatief) belang.

Geo 4/3 - Willinkbeek - Willink
Algemeen:
In de wanden van de Willinkbeek ter hoogte van de boerderij Willink is Muschelkalk op natuurlijke wijze ontsloten. Veelal betreft het kalkslib maar op enkele plaatsen is ook dungelaagde kalksteen aanwezig. Het beekgrind bevat de meest resistente delen uit de Muschelkalk. De overgang tussen Muschelkalk en de bedekkende kwartaire afzettingen is vaag door verwering en bodemvorming.
Belang:
Hoewel de Muschelkalk in de wanden van de Willinkbeek slechts matig ontsloten is, is het de enige natuurlijke ontsluiting van deze zeer zeldzaam voorkomende afzetting en daarom van grote (vooral educatieve) waarde.

Geo 5 Miste en Corle (zie ook A-2)
Algemeen:
Op de oostelijke rand van het lage dal van de Schaarsbeek ligt een zeer breed dekzandruggencomplex, de Mister en Corler enk. Dit complex steekt maximaal ongeveer 3 m boven de omgeving uit. Bijzonder is de grote breedte (plaatselijk meer dan 500 m) van de dekzandruggen. Vooral de Mister enk valt hierbij op. De ondergrond bestaat grotendeels uit dalopvuliingsmateriaal; fluvioglaciale en periglaciale afzettingen. Het dekzandcomplex is waarschijnlijk uit de zandige component van deze afzettingen opgebouwd. De dekzandruggen hebben een dik bouwlanddek.
Belang:
Het dekzandcomplex van Miste en Corle is relatief hoog en breed ontwikkeld en heeft geomorfologische waarde.

Geo 6 Henxel
Algemeen:
In het gebied Henxel tussen de Ratumse en Willinkbeek ligt een aantal langwerpige dekzand ruggen die evenwijdig lopen aan de natuurlijke laagten in het gebied en daar qua ontstaanswijze mogelijk aan gebonden zijn. Omdat de ruggen al lange tijd in gebruik zijn geweest als bouwlanden en zijn bemest met potstal mest, hebben ze een dik bouwlanddek.Sommige delen van de ruggen steken zelfs 3 m boven de omgeving uit.
Belang:
Het gebied Henxel bestaat uit een dekzandlandschap met opvallend hoge dekzandruggen, die geomorfologisch waardevol zijn.

Geo 7 Korenburger Veen (zie ook Bod 5)
Algemeen:
Het Korenburger Veen heeft zich gevormd in een Pleistoceen dalsysteem dat plaatselijk 70 m diep is, maar later nagenoeg geheel is opgevuld met fluvioglaciale en periglaciale afzettingen.
De veengroei is waarschijnlijk in het Laat-Glaciaal begonnen. Pollenonderzoek heeft aangetoond dat er tijdens het Boreaal mogelijk geen veengroei zou hebben plaatsgehad. Een onderzocht profiel toont een opeenvolging van 3,85 m veen bestaande uit gyttja, elzenveen, varenveen, zeggeveen, oud mosveen en jong mosveen. Een groot deel van het gebied is uitgeveend. Op enkele plaatsen bevinden zich nog ongestoorde profielen die voor het palynologisch (fossielen) onderzoek van zeer grote waarde zijn. Op veel andere plaatsen zijn deze venen afgegraven.
Belang:
Het Korenburger Veen is een van de laatste venen waar nog een compleet profiel aanwezig is en is daarom van zeer groot palynologisch en geologisch belang.

Geo 8 Wooldsche Veen (zie ook Bod 7)
Algemeen:
Het Wooldsche Veen vormt samen met het Duitse Burlo-, Vardingholter- en Kloster Venn een restant van een voormalig veengebied. Het veengebied is echter sterk vergraven. In de turfgaten regenereert het veen weer.
Belang:
Plaatselijk onder de veendijken kunnen oorspronkelijke veen profielen voorkomen.

Geo 9 De Vlijt
Algemeen:
Tussen Winterswijk en Miste ligt een groevecomplex waar septarinklei (Midden-Oligoceen) gewonnen wordt ten behoeve van de baksteen industrie. De klei is donker van kleur en is tamelijk rijk aan pyriet- en gipskristallen, septariën (kalkconcreties) en fossielen.De kleilagen worden in het westelijk deel van het complex bedekt door jongere zandige kleien, gescheiden door een discontinuteit. Deze grens is niet meer ontsloten (ligt onder het wateroppervlak) maar de zandige kleien zijn in de wand bestudeerbaar. Van de Formatie van Brinkheurne zijn de bovenste meters van de Afzettingen van Woold zichtbaar.Deze zijn in het westen afgedekt door de afzettingen van Winterswijk (typesectie). Op het tertiaire materiaal (Formatie van Rupel) ligt keileem (Formatie van Drenthe) dat veel noordelijke zwerfstenen bevat. Bovendien komen in de keileem Miocene zandnesten voor die door het ijs uit de ondergrond zijn opgenomen.
Belang:
Deze groeven vormen de belangrijkste ontsluiting in deze zeldzame septariënklei (inclusief zandige facies).

Geo 10 Steengroeven
Algemeen:
In de Steengroeven is sinds 1934 de Muschelkalk ontsloten.
De Muschelkalk is opgebouwd uit gelaagde kalksteen die soms gedolomitiseerd is en mergelige tot fijnzandige kleilagen.De Muschelkalk heeft hier een dikte van ongeveer 35 m. Hiervan zijn de onderste 25 m ontsloten. Het pakket helt licht naar het noorden.De afzettingen behoren tot de Vroeg Muschelkalk uit het Midden-Trias.In het groevecomplex zijn verscheidene geologische bijzonderheden zeer goed te bestuderen, met name op het gebied van de paleontologie (fossielen), sedimentologie (afzettingen), petrologie (gesteente) en tektoniek (vervormingen van de aardkorst).Belangwekkend is de overgang naar de Röt (Laat-Bontzandsteen) uit het Vroeg-Trias en het voorkomen van karstverschijnselen.De dunne laag Kwartair die de Mesozoische afzettingen bedekt, bevat veel tertiaire (Eocene en Oligocene) zwerfstenen.
Belang:
De steengroeven met directe omgeving zijn de enige plaatsen waar in ons land de Muschelkalk aan het oppervlak komt en goed te bestuderen is.Zeer belangwekkend zijn de sauriervondsten.

Geo 11 Miste
Algemeen:
Ten zuidoosten van de buurtschap Miste bevinden zich in het objectgebied enkele meters onder het oppervlak fossielhoudende zanden uit het Midden-Mioceen. Deze afzettingen zijn wel de Laag van Miste genoemd. Miste is de type-localiteit.Ze vormen het onderste deel van de afzettingen van Aalten. Paleontologisch (studie van fossielen) is de afzettingen van groot belang omdat de rijke basislaag nagenoeg alleen hier voorkomt.
Belang:
Het is een van de rijkste Miocene fauna's van Noord-Europa.Een permanente ontsluiting is in verband met wateroverlast en de activiteiten van fossielverzamelaars niet mogelijk.Reservering van het object ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek is echter van groot belang.

De globale profielopbouw is als volgt.
• 0-1,4 m Kwartaire zanden
• 1,4-4,0 m Miocene afzettingen
• 1,4-1,8 m Groen, kleiig glauconietzand zonder fossielen
• 1,8-3,2 m Donkergroene glauconietzanden met fossielen • en fosforieten in situ
• 3,2-4,0 m Zwart groen glauconietzand met fossielrijk• basisconglomeraat
• 4,0-› Ligicene afzettingen: zandige septariënklei

Geo 12 Staringputten
Algemeen:
Ten oosten van het bovenbeschreven groevecomplex liggen in een klein bos (Willink Weust) twee tamelijk diepe kuilen omgeven door stortwallen. De kuilen zijn hoogstwaarschijnlijk in 1853-1854 gegraven, mogelijk door toedoen van dr. W.C.H. Staring. De kalksteen die in de kuilen ontsloten is, komt overeen met de bovenste 4 m van het groevecomplex.
Belang:
Deze zogenaamde Staringputten zijn van belang vanwege het voorkomen van de unieke Muschelkalklagen en om historische en mijnbouwkundige redenen.

Geo 13 Grenspaal 779b
Algemeen:
Bij Grenspaal 779b komen op korte afstand diverse formaties voor.
In het noordelijke deel van het traject komt Röt (Vroeg Trias-Laat Bontzandsteen) voor.
Vervolgens waarschijnlijk Muschelkalk (Midden-Trias-Vroeg-Muschelkalk) die sterk verweerd is.Dan volgt Lias (Vroeg-Jura) blauwgrijze klei, een donkere, zandige klei zou op Dogger (Midden-Jura) kunnen wijzen, de glauconietzanden tonen Albien (Vroeg-Krijt) aan.
Volgens sommige auteurs zouden zich hier ook Rhätschalies (Laat-Trias) bevinden.
Deze zouden zich dan tussen de Müschelkalk en de Lias moeten bevinden.
Belang:
Het zou de enige plaats zijn waar de Rhät-afzettingen (nagenoeg) dagzomen.

Geo 14 Grenspaal 780
Algemeen:

In de directe omgeving van grenspaal 780 ligt het Vroeg-Trias (Bontzandsteen) dicht onder het oppervlak.In een aantal greppels is de formatie ontsloten, die hier bestaat uit kleiige en zandige verharde sedimenten die rood en witgrijs gekleurd zijn. Er komt gips voor.Aan het oppervlak zijn de sedimenten veelal sterk verweerd. De akkers zijn vaak rood gekleurd.De afzettingen behoren tot het Laat-Bontzandsteen (Röt) en zijn daarmee de oudste dagzomende lagen in Nederland, op het Carboon in Limburg na.
Belang:
De kleien, zanden en het gips zijn onder tropische omstandigheden in een ondiep marien milieu, een lagune, gevormd. Ze vormen een zeldzame dagzomende ontsluiting in ons land (zie ook Geo 16).

Geo 15 Verink
Belang:

Bij de boerderij Verink nabij de Duitse grens bevindt zich onder een dun dek van dekzanden (ca. 1 m) een unieke vindplaats van Dogger-klei (Midden-Jura).
De donkergrijze kalkhoudende klei is zeer ijzerrijk en bevat laagjes ijzeroölieten en fossielfragmenten.

Geo 16 Bekerink
Algemeen:
In het gebied Bekerink (ten noorden van de Boerderij Bekerink) zijn verscheidene afzettingen ontsloten in greppels.De oudste formatie is de roodgekleurde Röt, ontwikkeld als klei.
Ten zuiden hiervan zijn langs de weg van Winterswijk naar de grens respectievelijk van west naar oost aanwezig:Muschelkalk uit het Midden-Trias (Vroeg-Muschelkalk), een kalksteen;
Lias (Vroeg-Jura) kleien, donkergrijs van kleur; AIbien (Vroeg-Krijt) groenzand, alle mariene sedimenten.
Belang:
De kleien, zanden en het gips zijn onder tropische omstandigheden in een ondiep marien milieu, een lagune, gevormd.Ze vormen een zeldzame dagzomende ontsluiting in ons land (zie ook Geo 14).

- Planvoorstellen

In deze opdracht is onderzoek gedaan naar het vóórkomen van geologische, geomorfologische en bodemkundige kwaliteiten.
Aan de hand van literatuuronderzoek, interviews met uiteenlopende specialisten en terreinverkenningen is gebleken dat het landschap van de gemeente Winterswijk een unieke plaats in Nederland inneemt.
Geologische afzettingen die zeer dicht onder de oppervlakte liggen of zelfs dagzomend voorkomen zijn nergens in Nederland, in deze vorm en samenstelling te vinden.
Geomorfologisch zijn veel aspecten nog in hun oorspronkelijke vorm, zoals dekzandafzettingen waarop later de essen zijn ontstaan, nog herkenbaar. De loop van veel beken oogt als een natuurlijke beekloop. Wetenschappelijk onderzoek heeft echter uitgewezen dat op veel plaatsen de beek moet zijn verlegd. Er zijn omstandigheden geweest die de mens er toe heeft gebracht de loop van een aantal beken te verleggen. Naar de oorzaken hiervan is nog geen onderzoek gedaan.
Door ingrepen van de mens is het natuurlijke gebruik van de bodem veranderd om een meer economische bedrijfsvoering te realiseren. Werd het vee oorspronkelijk geweid op de nattere delen van de beekdalen, door ontwatering wordt in de beekdalen nu landbouw bedreven. Door de ontwatering en luchttoetreding zijn de oorspronkelijke en specifieke bodemprofielen aan het veranderen. De gevolgen van overbemesting en stikstofdepositie zijn nog niet in te schatten. De winning van turf heeft er toe geleid dat veel van de oorspronkelijke veengronden zijn verdwenen. Slechts op een klein aantal plekken is het veen nog aanwezig.
Winterswijk neemt op het gebied van geologie, geomorfologie en bodemlandschappen een unieke plaats in Nederland in. Vanuit dit gegeven is de wens ontstaan om deze unieke situatie in te zetten ten behoeve van de thema’s landschap, recreatie en cultuur. Door middel van planvoorstellen moet het mogelijk worden om ze onder de aandacht van een groot publiek te brengen.
Bij de uitwerking van de planvoorstellen bleek al snel dat de voorstellen veelal niet op zich zelf staan. Zo zullen in veel gevallen voorstellen voor landschappelijke verbetering een gunstig effect op het recreatieve gebruik hebben. Voorstellen op cultureel gebied zullen ook een gunstig effect voor de recreatie kunnen betekenen. Ze hoeven niet per definitie alleen voor het landschap een meerwaarde te realiseren.














Binnen de opdracht is deze eerste rapportage bedoeld om inzicht te krijgen in de aard en het voorkomen van aardkundige waarden binnen de gemeente Winterswijk. De planvoorstellen om de aardkundige waarden bij een breder publiek onder de aandacht te brengen zijn globaal en geven een mogelijke richting aan waarin een nieuwe meerwaarde gezocht kan worden. Het nader uitwerken en concretiseren van de voorstellen zal in het tweede rapportage nader worden uitgewerkt.
Afhankelijk van o.a. wenselijkheid, haalbaarheid in de tijd, draagvlak, beschikbare financiële middelen zal een deel van de planvoorstellen nader worden uitgewerkt. De keuze en het aantal uit te werken voorstellen zal nader worden bepaald en zal een nieuwe zoektocht worden tussen deelnemende partijen.


Planvoorstel 2 a
Zichtbaarheid van het geomorfologische landschap vergroten


Planvoorstel 7 b













van DAGBOUWMIJN naar AMPHITEATER

- Conclusies

Het onderwerp aardkundige waarden van waaruit de ontstaansgeschiedenis van ons land valt te herleiden, verdient een breder gedragen aandacht. Tot op heden vindt de aandacht van deze bouwstenen van ons land slechts in de kantlijn van beleid enige aandacht. Van blijvende specialistische aandacht is nog geen sprake geweest. Vaak moet de aandacht gedeeld worden met andere beleidsvelden zoals b.v cultuurhistorie. Meestal gaat daarbij de meeste aandacht naar de bebouwde cultuurhistorie. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de grotere “visuele” belevingswaarde van onze gebouwde cultuurhistorische ontwikkelingsgeschiedenis. De veelal “onzichtbare” delen van ons land, die veel sterker onze ontwikkelingsgeschiedenis bepaald hebben worden letterlijk over het hoofd gezien. Het land waarop wij lopen, bouwen en leven is ons historisch bodemarchief. Dit archief is nog steeds in ontwikkeling. We moeten echter zien dat het op veel plaatsen beschadigd of vernietigd wordt en nooit meer te herstellen zal zijn.

Economische achtergronden
De sterke economische ontwikkeling van de laatste eeuw en zeker die van na de tweede wereldoorlog heeft het bodemarchief geen goed gedaan. De aanleg van b.v. grote infrastructurele werken, stadsuitbreidingen en de aanleg van industrieterreinen hebben hier een belangrijke rol gespeeld. Ook een verdere drooglegging van het land ten behoeve van de landbouw, het graven van watergangen en een toenemend peilbeheer van oppervlakte water, heeft het oorspronkelijke bodemarchief geen goed gedaan. In het bijzonder geldt dit voor bodems- en bodemlandschappen. Daarnaast is er nog geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van bv. stikstofdepositie en vermesting op de oorspronkelijke bodemlandschappen.
Bedrijfsopvolging en toenemende milieuwetgeving in de landbouw is een landelijk probleem. Dit heeft tot gevolg dat de blijvende bedrijven minder kunnen groeien, er minder animo is voor bedrijfsopvolging en dat er bij een aantal ondernemers een houding van gelatenheid optreedt. Een gevolg daarvan is het afnemen van de hoeveelheid landbouwbedrijven. Voor de overblijvende bedrijven geldt dat zij wellicht alleen stand kunnen houden door verregaande schaalvergroting.
Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat aan deze tendens een einde zal komen. Wellicht dat hierdoor het areaal natuur verder zal kunnen toenemen. Het Winterswijkse grondgebied kent momenteel de status van Nationaal Landschap. Dit geeft nieuwe mogelijkheden om landschap, recreatie en cultuur(historie) op te waarderen. Er ontstaat hierdoor een nieuwe economische kans voor het gebied.

Beleidsaandacht
Voor de achterliggende beleidsgeschiedenis, zowel landelijk, provinciaal als op gemeentelijk niveau, is slechts mondjes maat aandacht voor aardkundige waarden geweest. Er is onvoldoende daadkracht en initiatief aan de dag gelegd, waarbij de Rijksoverheid voor zichzelf slechts een faciliterende rol zag weggelegd. Juist door deze afwachtende houding is van een centrale- en planmatige aanpak geen sprake geweest. Op provinciaal niveau is deze houding veelal goed bedoeld gebruikt om elk op de eigen wijze en opvatting beleidsonderdelen al dan niet te ontwikkelen. Interpretaties en opvattingen over aardkundige waarden soms daarbij sterk uiteen.
Voor gemeenten is het veelal niet haalbaar om de specialistische kennis in huis te halen. Samenwerking op regionaal- of provinciaalniveau zou hierbij nader onderzocht kunnen worden.
De aandacht die er voor aardkundige waarden is geweest kenmerkt zich door een golvende beweging. Korte perioden van aandacht zijn afgewisseld door perioden met weinig aandacht. In perioden van aandacht is kennis opgedaan en kon wetenschappelijk onderzoek worden uitgevoerd. In de daarop volgende perioden vinden de wetenschappelijke publicaties hun weg naar archieven en wordt de opgedane kennis niet verder ontwikkeld.
Privatisering van wetenschappelijke onderzoeksbureaus en een meer commerciëlere aansturing van universiteitsfaculteiten versterkt het beeld van afnemende aandacht. Het onderwerp wordt snel ondergeschikt gemaakt aan andere meer in het oog springende onderwerpen (zie verder “hedendaagse natuuropvattingen”).

Hedendaagse natuuropvattingen
Niet voor de hand liggend maar zeker niet onvermeld dienen de werkzaamheden die worden uitgevoerd voor “natuurontwikkeling(sprojecten)” genoemd te worden. De behoefte bestaat om de achteruitgang van/in de natuur door menselijke activiteiten te “compenseren”. Het laten meanderen van cultuurlijk aangelegde watergangen tot “natuurlijke” beken. De aanleg van poelen voor amfibieën en retentievoorzieningen om verdroging van het land tegen te gaan, het opbrengen van gebiedsvreemde stoffen om de biodiversiteit te vergroten zijn voorbeelden om de achteruitgang in de natuur te willen compenseren. Veelal staan deze activiteiten los van de geologische en geomorfologische en oorspronkelijke bodemlandschappen ter plaatse. Het bodemarchief kan hierdoor onherstelbaar beschadigd raken.
Vanuit de eigen kennis, ervaring of vanuit het gezichtspunt van natuurbeleving kan geheel verschillend naar deze ontwikkelingen gekeken worden. Zo kunnen verschillende vakgroepen spreken van (bodem)archiefvernietiging terwijl andere het beoordelen als biotoopvervalsing. In positieve zin kan het ook beoordeeld worden als
natuurontwikkeling.

Op weg naar gebiedsgerichte aanpak
Op veel terreinen is sprake van een objectgerichte aanpak. De context waarin een en ander in samenhang met de omgeving is ontstaan, ontwikkeld, of aangelegd, wordt vaak onvoldoende belicht. Deze weg moeten we achter ons laten en overstappen op een brede gebiedsgerichte aanpak. Samenwerking en samenhang in het gehele traject tussen planvoorbereiding en planuitvoering (beheer) tussen de deelnemende partijen en disciplines zal een grote toegevoegde waarde geven. Concreet betekent dit dat er meer aandacht en samenhang moet komen en dat naast b.v. civieltechnische kanten ook geologische, geomorfologische en bodemkundige aspecten ook de (geo)hydrologie, ecologie van het landschap, landschappelijke structuren en patronen een rol moeten spelen.

- Aardkundige Waarden, recreatieve mogelijkheden

Kleinschalige, dicht bij elkaar voorkomende agrarische cultuurlandschappen zijn bijzonder populair bij recreanten. Een landschap dat afwisseling kent met reliëf, bos en akkers heeft een grote aantrekkingskracht op de rustige vormen van recreatie. Hierbij denken we aan het kleinschalige hoevenlandschap met slingerende wegen, meanderende beken, een glooiend landschap met houtwallen, het heide-ontginningslandschap met het open en grootschalige karakter hoogveengebieden en de grote verscheidenheid van essen. Bovendien zijn een aantal kleine cultuurrelicten, met een zekere zeldzaamheidswaarde, aan de menselijke (in)greep ontsnapt.

Wandelen en fietsen zijn voor het huidige landschap van Winterwijk de belangrijkste activiteiten op recreatief gebied. De aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden blijken de belangrijkste pijlers. De aanwezigheid van bosgebieden, het kleinschalige cultuurlandschap en het afwisselende landschap blijken een grote aantrekkingskracht te hebben op vooral de rustzoekende recreant. Het gebied kent vele uitgezette routes die voor wandelen, fietsen en paardrijden gelegenheid bieden. Voor de recreant die het gebied (nog) niet kent is dit waardevol om op verkenningen te gaan. Door de grote veranderingen in het gebruik van het agrarische landelijke gebied kan recreatie een nieuwe een aanvullende economische rol vervullen. Belangrijk bij dergelijke toekomst gerichte ontwikkelingen is een zekere realiteitsgehalte en de mogelijke terug-verdien-tijd.

Om goed in te kunnen spelen op de (nieuwe) behoefte moet er inzicht zijn in de wensen van de recreant. Verschillende aspecten (kwaliteitsindicatoren) zijn daarbij van belang om in een bepaald gebied op onderzoek te gaan.

Kwaliteitsindicatoren recreatie
Mate van stilte
De recreant wil het dagelijkse geluid van de stad en het verkeer achter zich laten. Geluidsarme gebieden worden als zeer waardevol ervaren. Vooral auto-, en treinverkeer worden als zeer hinderlijk ervaren.








Bos, stilte, reliëf en een beekje worden hoog gewaardeerd door de recreant


Aard van het grondgebruik
Bosgebieden, heide-, duin- en zandgebieden scoren naast kleinschalige agrarische landschappen met kleine dorpjes, reliëf en beekjes, hoog als het gaat om aandacht van de recreant. Vooral fietsers en wandelaars waarderen bosgebieden, heuvelachtige gebieden en gebieden met een waterloop zeer hoog.

Toegankelijkheid
Een vrije toegang tot de gebieden is een zeer belangrijke kwaliteitsindicator.

Drukte
Fietsers ervaren autoverkeer als zeer hinderlijk. Wandelaars ervaren de hoeveelheid andere wandelaars als een mate van drukte.

Fiets- en wandelmogelijkheden
Routes moeten logisch worden samengesteld. Onlogische omrijlussen, barrières of ontbrekende schakels in routes wordt als zeer vervelend ervaren. Keuze mogelijkheid om in en door het gebied te trekken door fijnmazige fiets- en wandelroutes wordt erg belangrijk gevonden.

Bewegwijzerde routes
Gemarkeerde routes in de directe woonomgeving zijn relatief onbelangrijk. Fietsers van langere tochten en over onbekend terrein waarderen bewegwijzerde routes juist zeer.

Op basis van het voorgaande is een definitie te maken van het ideale wandel gebied. De definitie zou als volgt luiden

Het ideale wandel gebied
Het ideale wandelgebied is een gebied dat bestaat uit vrij toegankelijke halfverharde routes door voornamelijk bossen met enig reliëf en een beek, Waar men diverse planten en dieren kan aantreffen en observatie hutten en rustpunten voorkomen. Het gebied is relatief stil en er komen weinig recreanten in voor.

Op basis van het voorgaande is een definitie te maken van het ideale fietsgebied. De definitie zou als volgt luiden

Het ideale fietsgebied
Het ideale fietsgebied is een vlak zand-, heide of duingebied en bossen al dan niet afgewisseld door agrarisch gebied en dorpen met schilderachtige wegen. Er moet veel fietsroutes beschikbaar zijn door de natuur met relatief weinig ander verkeer. De fietspaden kennen een redelijk onderhoudsniveau en moeten breed genoeg zijn om met zijn tweeën naast elkaar te kunnen fietsen. Goede bewegwijzering en rustpunten moeten de route als het ware begeleiden

Welke rol spelen de aardkundige waarden voor het huidige recreatieve gebruik
Er bestaan verschillende groepen recreanten die elk op een andere manier het landschap en/of de aardkundige waarden bezoeken. Er bestaan een drietal specifieke gebruiksgroepen voor het landschappelijke gebied.

Natuur – en cultuurgerichte recreanten
Deze groep recreanten richt zich, individueel of in kleine groepen, op het ontdekken en opdoen van informatie over de omgeving. Uniciteit van het landschap, variatie in flora en fauna en cultuurhistorische elementen is daarbij een belangrijk onderwerp.

Ontspanningsgerichte recreanten
Zij gebruiken de uitgezette wandel, fiets- en paardenroutes individueel of in kleine groepen. Het landschap vormt daarbij een aantrekkelijk decor voor de activiteit. Beleving van het landschap waar men doorheen trekt door informatie te verkrijgen verhoogt de recreatieve waarde.

Vermaakgerichte recreatie
Hierbij is de activiteit of de groep van belang. Het landelijke decor speelt een ondergeschikte rol. De activiteit zou net zo goed ergens anders kunnen plaats vinden.
Versterken van de aardkundige waarden ten behoeve van de recreatie
Het landschap van Winterswijk maakt momenteel deel uit van de door de overheid, in de Nota Ruimte, vastgestelde Nationale Landschappen.
Door de aanwijzing van Nationale Landschappen zet het Rijk in, op behoud en ontwikkeling van landschappelijk en natuur- of cultuurhistorisch waardevolle gebieden en structuren, waarvoor Nederland een nationale of internationale verantwoordelijkheid draagt. Nationale Landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke- en recreatieve kwaliteiten. De Nationale Landschappen kunnen ook een belangrijke toeristisch-recreatieve betekenis hebben. Voor het Rijk zijn de Nationale Landschappen extra aandachtsgebieden. Dat betekent onder andere dat het Rijk alleen in Nationale Landschappen de aanleg en beheer van landschapselementen en recreatieve voorzieningen mee financiert.

- Aardkundige Waarden, culturele mogelijkheden

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor het cultuurbeleid in Nederland. In de Cultuurnota 2005-2008 staat verwoord wat onder cultuur wordt verstaan en welke beleidsuitgangspunten belangrijk zijn.

Wat is cultuur?
In het algemeen onderscheiden we cultuur in antropologische zin - als stelsel van waarden, normen en gedragingen waarmee verschillende groepen zich van elkaar onderscheiden - en cultuur in artistieke zin, waarbij het een totaalpakket omvat van alle kunsten en het culturele erfgoed.

Cultuur dient een spiegel van de samenleving te zijn. Theatervoorstellingen, popconcerten, schilderijen, historische binnensteden en een toegankelijk gedocumenteerd verleden zijn essentieel voor een maatschappij waarin mensen van verschillende leeftijden en verschillende afkomst met elkaar samenleven. Cultuur laat mensen anders naar elkaar kijken, stimuleert het debat en leert mensen elkaar te meer te waarderen. Kunst verdiept. Binnen de cultuur zijn verschillende partijen actief zoals kunstenaars, ontwerpers, vormgevers, onderzoekers. Dat zijn ook culturele instellingen, zoals musea en concertzalen en schouwburgen. En tot slot is er het publiek, kijkers, luisteraars en bezoekers. Cultuurbeleid richt zich op al deze partijen. Die meerwaarde voor alle betrokkenen en voor de samenleving in zijn geheel is de belangrijkste legitimatie voor cultuurbeleid. De overheid ijvert ervoor dat zoveel mogelijk mensen bij cultuur betrokken worden, en dat de kracht van cultuur tot in alle uithoeken van ons land zijn werk kan doen.
Moet erfgoed behouden worden voor ons nageslacht en kunnen dienen voor toekomstig onderzoek. En moeten makers en uitvoerenden, regisseurs en ontwerpers de kans krijgen hun ding te doen en hun eigen boontjes te doppen. Daarom houdt cultuurbeleid zich ook bezig met het verbeteren van randvoorwaarden en het wegnemen van overbodige regels.

Kunst in het landschap
Het landschap van Winterswijk is bijzonder aantrekkelijk en trekt niet voor niets vanouds al toeristen. Deze waardering vindt zijn vanzelfsprekende oorsprong in het gevarieerde landschap. Kijken naar, is naast het gaan door, het veranderende landschap een belangrijk direct zintuiglijk onderdeel. De zintuiglijke waarneming is slechts een onderdeel van het belevingsproces. Ook de kennis over het landschap heeft invloed op de beleving en de waardering. Kunst kan hierbij een rol spelen door de bijzondere betekenis van het landschap te benadrukken. De betekenis kan versterkt worden door haar in de vorm van een route door het landschap, het verhaal van Winterswijk te laten vertellen. Kunst kan op deze wijze zowel de belevingswaarde als de attractiewaarde vergroten. Dit is mogelijk door de kunst op strategische punten in het landschap te plaatsen en door de beoogde kunstuitingen van hoogwaardig gehalte te laten zijn. Het gaat hierbij dan om het landschap, zoals dat in zijn huidige vorm is ontstaan met de daarin opgenomen cultuurbepalende elementen als dorpsbebouwing, het landschap, karakteristieke boerderijen en monumenten. Kortom, de gehele culturele infrastructuur. Door de kunst aan te laten sluiten op momenten uit het verleden, het heden en de toekomst kan het gebied worden verklaard.

Functies voor de kunst
Kunst zal niet de pretentie moeten hebben om het landschap nog fraaier te maken dan het al is. Veeleer heeft het de functie het landschap beter tot zijn recht te laten komen door de belevingswaarde ervan te vergroten. Het laat de bezoeker van het gebied stilstaan op een punt dat veel te vertellen heeft. Dit kan een panorama zijn waarin zich alle karakteristieke landschapselementen in een beeld aaneenrijgen, maar ook een historisch pad dat sinds mensenheugenis betekenis heeft gehad.
Zo kan een kunstroute bestaande en nieuwe voorzieningen verenigen. Voor de bestaande voorzieningen en bestaande plannen die niet of voldoende tot ontwikkeling zijn gebracht of onvoldoende uit de verf zijn gekomen kunnen nieuwe inspirerende initiatieven genomen worden.
De kunst zal niet alleen een waarde in zich moeten hebben, maar ook het landschap moeten verklaren. Bij het beschrijven van opdrachten aan en in de keuze van kunstenaars dient hiermede nadrukkelijk rekening te houden. Belangrijk onderdeel vormt een herkenbaar en verbindend object dat de herkenbaarheid van de route vergroot. Verder zal een gebruiksfunctie en een geïntegreerde kunsttoepassing moeten worden nagestreefd om gebruik van de route vergroten en nader te verklaren. Zo zal een amfitheater, observatorium of doolhof als kunstuiting ook het publiek aanspreken door er gebruik van te maken. Ook een combinatie met culturele activiteiten, zoals openluchtvoorstellingen e.d., is aantrekkelijk. Integratie kan voorts worden bereikt door een combinatie van ecologie en kunst of door de aanleg van een bos vanuit een kunstconcept.

Indeling kunsttoepassingen
Kunsttoepassingen in, door, met en aan het landschap kunnen in de volgende vormen toegepast worden:

Landart (observatoria, amfitheaters, geïntegreerde kunst, etc.)
Deze kunstvorm doet een ingreep in het landschap en gaat een communicatie over en weer met het landschap aan, bijvoorbeeld door gebruik van materiaal uit de omgeving, door in te spelen op de landschapsgeschiedenis of door het gebruik te maken van natuurlijke processen als groei en weersomstandigheden.









Excarvation, Herb Parker







De Groene Kathedraal, Martinus Boezum






Landmarks (follies, belvédères, etc.)









Landmarks zijn opvallende markeringen in het landschap



Historische verwijzingen
Deze categorie omvat kunst die een verwijzing is naar het verleden. Door middel van een eigentijdse creatie wordt er een relatie gelegd met het verleden.

“rite de passage”
De rite de passage is een term uit de antropologie en refereert aan de rituele overgang van de mens van de ene levensfase naar de andere levensfase. In de kunst en stedenbouw is dit begrip overgenomen en geeft het een weergave van enerveerde momenten als onderdelen van een route of passage die de mens aflegt aan. De mens wordt tijdens zijn gang plotseling geconfronteerd met een situatie die hem bevangt of beroert. Een reeks van dergelijke momenten wordt een ‘rite de passage’ genoemd. De ‘rite de passage’ kan zich manifesteren als een bouwwerk/monument, maar kan ook in geografische zin worden verzinnebeeld of een markeringspunt zijn als verbindende schakel door het landschap.

- Aardkundige Waarden, landschappelijke mogelijkheden

Winterswijk kan in algemene zin een agrarische gemeente genoemd worden. Ongeveer 60-70% van de grond is in gebruik als landbouwgrond. De landbouw heeft de belangrijkste bijdrage geleverd aan de verschijningsvorm van het huidige landschap. Tot ver in de vorige eeuw werd het grondgebruik hoofdzakelijk bepaald door de plaatselijke terreinomstandigheden. Akkers kwamen voornamelijk voor op de hogere, drogere, gedeelten. Op de lagere en nattere delen en langs beken werd het vee geweid. Schaalvergroting van de landbouw en ontwatering hebben tot grote veranderingen geleid. Het landschap is sterk veranderd door menselijk handelen. Bouwland en weiland lopen kris kras door elkaar. Veel van de essen worden als weiland gebruikt, terwijl oorspronkelijke graslanden langs beken tegenwoordig zelfs als akkers gebruikt worden.. De laatste decennia zijn er nieuwe veranderingen ingezet die de landbouw als bedrijf onder druk zullen (blijven) zetten.
Toch moet het besef doordringen dat de landbouw nog lange tijd de belangrijkste economische drager van het gebied zal zijn. Zij zal een belangrijke bijdrage leveren aan het behoud en de leefbaarheid van het buitengebied. Daarnaast is het juist de agrarische sector die in grote mate verantwoordelijk is voor het ontstaan van het huidige waardevolle cultuurlandschap. Zonder vitale landbouw zal er veel werkgelegenheid uit het gebied wegvloeien en zal het landschap ingrijpend veranderen en waarschijnlijk verrommelen. Het behoud van een kritische hoeveelheid agrarische bedrijven en/of plattelandsondernemers is dan ook van groot belang voor landelijk gebied van Winterswijk.

Hernieuwde aandacht
De door de landbouw mede gecreëerde (cultuur)landschappen kennen een grote waarderingswaarde. Mede hierdoor is het gebied door de Rijksoverheid aangewezen als Nationaal Landschap. Toch is er is tot op heden weinig gestructureerde aandacht geweest voor de aardkundige waarden in het historische landschap. Net als in veel andere gebieden in Nederland is het oorspronkelijke reliëf, sterk veranderd. Verstedelijking, agrarische activiteiten en grote infrastructurele werken hebben een grote invloed gehad op het verdwijnen van het oorspronkelijke reliëf. Natuurlijke watergangen zijn gedempt of gekanaliseerd, verzakkingen zijn opgevuld, verhogingen als dekzandkoppen in het landschap zijn geëgaliseerd.
Hierdoor is van een zekere nivellering van het landschap sprake. De tijd lijkt rijp om ook voor aardkundige waarden een planologische bescherming te krijgen, om ze via aanlegvergunningen een verankering te geven in nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Zo zou b.v. een algemeen egalisatieverbod een plaats kunnen krijgen om het nog aanwezige reliëf bescherming te bieden.
Om het land verder te ontwikkelen en de recreatieve aantrekkelijkheid te verhogen kan de inzet van aardkundige waarden een goede aanvulling zijn.

Gebiedsgerichte aanpak
Aansluiting zoeken bij andere beleidsterreinen als duurzame landbouw, recreatie en toerisme leiden tot een meer gebiedsgerichte aanpak. Voor tal van beleidsterreinen zal een dergelijke aanpak een toenemende aandacht te stimuleren.

Gebruik van het reliëf
Hier kan gedacht worden aan het zichtbaar maken van reliëfverschillen, het meer historische gebruik van reliëfverschillen kan daarbij nader onderzocht worden. Globaal idee daarbij kan zijn, dat akkers op de essen en weidegebruik in de nattere gebieden terugkeren. Gezien het voorkomen van vele oude relicten kunnen hier goede resultaten geboekt worden.

- Aardkundige Waarden, kansen voor medegebruik

De gemeente Winterswijk wordt als decennia lang als de mozaïekvloer van Nederland gezien, waarmee de veelheid aan geologische kenmerken wordt bedoeld. Het is juist dit unieke deel van Nederland waar meer aandacht en beschermende maatregelen opgezet moeten worden, Het is deze uniciteit die meer ingezet kan worden voor
• landschap;
• recreatie;
• cultuur;

In deze opdracht is onderzoek gedaan naar het voorkomen van de kwaliteiten van geologische, geomorfologische en bodemkundige kwaliteiten.
Aan de hand van literatuuronderzoek, interviews met uiteenlopende specialisten en terreinverkenningen is gebleken het landschap van de gemeente Winterswijk een unieke plaats in Nederland inneemt.

Geologische afzettingen die in deze vorm, voorkomen en samenstelling nergens anders in Nederland te vinden zijn. Geomorfologisch zijn veel aspecten nog in hun oorspronkelijke vorm. Dekzandafzettingen, waarop later de essen zijn ontstaan, de loop van veel beken oogt als een natuurlijke beekloop. Wetenschappelijk onderzoek heeft echter uitgewezen dat op veel plaatsen de beek, lang geleden, moet zijn verlegd. Er zijn omstandigheden geweest die de mensen er toe heeft gebracht de loop van een aantal beken te verleggen. Naar de oorzaken hiervan is nog geen onderzoek gedaan. Bodems- en bodemlandschappen zijn door ingrepen van de mens aan het veranderen om een meer economische bedrijfsvoering te realiseren. De winning van turf heeft er toe geleid dat veel van het oorspronkelijke veengronden zijn verdwenen. Door toenemend peilbeheer en luchttoetreding zijn de oorspronkelijke en specifieke bodemprofielen aan het veranderen. De gevolgen van overbemesting en stikstofdepositie zijn nog niet in te schatten.

Doordat verschillende geologische- en geomorfologiche elementen aan het oppervlakte komen en zelf dagzomend voorkomen bestaat de kans om ze aan een groot publiek te tonen. Op veel plaatsen zijn steilranden en essen direct zichtbaar in het landschap. Ook meanderende beken met hun oeverwallen, veendijken en veenafzettingen zijn duidelijk herkenbaar. Minder goed tot vrijwel onzichtbaar zijn de zogenaamde GEA-objecten, aardkundige objecten met een geologische, geomorfologische en bodemvormende oorsprong. Ze zijn vrijwel onbekend bij het grote publiek.

- Beleidsresultaten

Het onderwerp aardkundige waarden van waaruit de ontstaansgeschiedenis van ons land valt te herleiden, verdient bredere aandacht. Meestal hebben de bouwstenen van ons land in de kantlijn van beleid enige aandacht. Aandacht die ze daarbij moet delen met andere beleidsterreinen waarbij aardkundige waarden veelal worden ondergebracht b.v. die van de cultuurhistorie of landschapsontwikkeling. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de grotere “visuele” belevingswaarde van de gebouwde cultuurhistorische objecten en het huidige landschap.






egalisatie stroomdalen

De veelal “onzichtbare” delen van ons land, die veel sterker onze ontwikkelingsgeschiedenis hebben bepaald, worden letterlijk over het hoofd gezien. Het land waarop wij lopen, bouwen en leven is een historisch bodemarchief. Dit bodemarchief is nog steeds in ontwikkeling. We moeten echter zien dat het op veel plaatsen beschadigd of vernietigd wordt en nooit meer te herstellen zal zijn.

In de achterliggende beleidsgeschiedenis, zowel landelijk, provinciaal als op gemeentelijk niveau, is slechts mondjesmaat aandacht voor aardkundige waarden geweest.

Er is onvoldoende daadkracht en initiatief aan de dag gelegd waarbij:
• de Rijksoverheid voor zichzelf slechts een faciliterende rol ziet weggelegd, door deze afwachtende houding is van een landelijke en planmatige aanpak geen sprake;
• Op Provinciaal niveau wordt deze houding gebruikt om elk op de eigen wijze en opvatting beleidsonderdelen te ontwikkelen. Interpretaties en opvattingen over aardkundige waarden lopen daarbij soms sterk uiteen;
• Voor gemeenten is het veelal niet haalbaar om de specialistische kennis in huis te
halen. Samenwerking op regioniveau of provinciaalniveau zou hierbij nader
onderzocht kunnen worden.

Versnippering van beleid
Versnippering en aandacht van beleid heeft zich gekenmerkt door een zekere golvende beweging. Korte perioden van aandacht voor aardkundige waarden worden afgewisseld door een afnemende interesse. In perioden van aandacht wordt kennis opgedaan en kan wetenschappelijk onderzoek worden verricht. In de daarop volgende perioden vinden de wetenschappelijke publicaties hun weg naar archieven en wordt de opgedane kennis niet verder ontwikkeld. Privatisering van wetenschappelijke onderzoeksbureaus en een meer commerciële aansturing door universiteitsfaculteiten versterken het beeld van afnemende aandacht voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de grond waarop wij leven.



afgraving dekzanden


Op veel terreinen is sprake van een objectgerichte aanpak. De context waarin een en ander is ontstaan, ontwikkeld en aangelegd, wordt vaak niet onvoldoende belicht. Deze weg moeten we achter ons laten en overstappen op een brede gebiedsgerichte aanpak. Samenwerking en samenhang in het gehele traject tussen planvoorbereiding en planuitvoering (beheer) van deelnemende disciplines zal een grote toegevoegde waarde opleveren. Concreet betekent dit dat er meer samenhang moet komen en dat naast b.v. civieltechnische kanten ook geologische, geomorfologische, bodemkundige aspecten en de (geo)hydrologie, ecologie van het landschap, landschappelijke structuren en patronen een rol moeten spelen bij plannen.

Economische achtergronden
De sterke economische ontwikkeling van de laatste eeuw en zeker die van na de tweede wereldoorlog heeft veel bodemarchieven vernietigd. De aanleg van grote infrastructurele werken, stadsuitbreidingen en de aanleg van industrieterreinen hebben hier een belangrijke rol gespeeld. Ook een verdere drooglegging van het land ten behoeve van de landbouw, het graven van watergangen en een toenemend peilbeheer van oppervlakte water, heeft het oorspronkelijke bodemarchief geen goed gedaan.
In het bijzonder geldt dit voor bodems- en bodemlandschappen.
Daarnaast is er nog geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van b.v. stikstofdepositie en vermesting op de veranderingen van de oorspronkelijke bodemlandschappen.





grootschalige depositie mestsoffen


Hedendaagse natuuropvattingen
Niet voor de hand liggend maar zeker niet onvermeld dienen de werkzaamheden die worden uitgevoerd voor “natuurontwikkeling(sprojecten)” genoemd te worden. De behoefte bestaat om de achteruitgang van/in de natuur door menselijke activiteiten te “compenseren”. Het laten meanderen van cultuurlijk aangelegde watergangen tot “natuurlijke” beken. De aanleg van poelen voor amfibieën en retentievoorzieningen om verdroging van het land tegen te gaan, het opbrengen van gebiedsvreemde stoffen om de biodiversiteit te vergroten zijn voorbeelden om de achteruitgang in de natuur te willen compenseren.



een ´natuurlijke´ beek gecombineert met retentie voor hemelwater op de hoge gronden


Veelal staan deze activiteiten los van de geologische en geomorfologische en oorspronkelijke bodemlandschappen ter plaatse. Het bodemarchief kan hierdoor onherstelbaar beschadigd raken.
Vanuit de eigen kennis, ervaring of vanuit het gezichtspunt van natuurbeleving kan geheel verschillend naar deze ontwikkelingen gekeken worden. Zo kunnen verschillende vakgroepen spreken van (bodem)archiefvernietiging terwijl andere het beoordelen als biotoopvervalsing. In positieve zin kan het ook beoordeeld worden als natuurontwikkeling.

- Beleidsbelangstelling

Aandacht voor het landschap zowel Europees, landelijk en provinciaal/regionaal bestaat op verschillende terreinen. Deelaspecten als landschap, stedenbouw, cultureel erfgoed, archeologie, architectuur, natuurbescherming, zijn in het kader van verschillende wetgeving, richtlijnen en overeenkomsten ontwikkeld. Een nadere waardering van aardkundige waarden wacht nog steeds op duidelijk beleid. Toch zijn er op verschillende terreinen en niveaus initiatieven die een begin vormen tot beleidsintenties.
Inzicht in de aard en het voorkomen van waardevolle landschappen is relevant voor het landschaps- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Het Nederlandse landschap, de betekenis die het heeft als informatiebron van zijn ontstaansgeschiedenis, is daarin zowel nationaal als internationaal van belang.
Landschapstypen zijn beoordeeld op hun internationale kenmerkendheid, de mate van aantasting en hun nationale zeldzaamheid. Ook is aangegeven wat de meest kenmerkende gebieden zijn voor de verschillende landschapstypen. Hierbij zijn aardkundige, archeologische, historisch geografische, historisch bouwkundige en schaalkenmerken beschouwd.

Internationale aandacht
Als voorloper van meer aandacht voor aardkundige waarden binnen Europa wordt het “Handvest voor Mediterrane Landschappen” gezien. In 1992 sluiten een aantal Europese regio’s zich aaneen en ondertekenen het handvest. Door de Raad van Europa, een Europees neutraal forum van 44 landen zonder politieke agenda, wordt in 2000 de definitieve tekst van de Europese Landschapsconventie in Florence vastgesteld. Nederland heeft naast veel andere landen deze conventie nog niet geratificeerd. Al hoewel Nederland formeel zonder enige aanpassing van wet- en regelgeving en landschapsbeleid kan, is dit nog niet gebeurd. Grote voordelen moeten gezocht worden in een intensivering van geïntegreerd landschapsbeleid. Een pro-actieve houding bij de implementatie ervan zal zeker de landschapskwaliteit in ruimere zin ten goede komen.

Nationale aandacht, Rijksnota's
Nota Relatie landbouw, natuur en Landschapsbehoud (1975)
Deze nota beperkt zich tot het noemen van een negatieve invloed die de landbouw heeft op de variatie in de bodemgesteldheid en op de nadelige invloed van beeknormalisaties op geomorfologie en hydrologie. Deze eerste constatering wordt niet door beleidsconsequenties gevolgd.

Structuurvisie Natuur- en Landschapsbehoud (1977)
In de Structuurvisie Natuur en landschapsbehoud wordt het belang van bescherming van aardkundige waarden (geomorfologische structuur, geologische en bodemgesteldheid) op basis van natuurbeheer en landschapsbehoud onderkend. Als beleidsuitvoering aspect wordt de publicatie van de in 1976 uitgebrachte kaart schaal 1:250:000 door de “Bolwerkgroep” uitgangspunt. De werkgroep heeft als eerste een aardwetenschappelijke waardenkaart uitgebracht met een landelijke dekking. Aan de inventarisatie ligt geen voorafgaande classificatie ten grondslag. Het wordt uitgevoerd op basis van “the best professional judgement”.

Nota Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud (1984)
In deze nota wordt voor het eerst officieel uiting gegeven aan de wens om te komen tot een aardkundig beschermingsbeleid. Het verlies van kennis over ontstaan en ontwikkeling van het Nederlandse landschap wordt onderkend. Als aanvulling wordt de eerdere “Bolwerkkaart” herzien in 1981.
Het Rijk ziet in het verzamelen van aardwetenschappelijke informatie een taak voor provincies. Deze taak wordt door de Provincies op verschillende autonome wijze aangepakt. Hierdoor ontbreekt nationale systematiek.

Wet op de Bodembescherming (1987)
De wet op de Bodembescherming voorziet in de verplichting tot inventarisatie van relatief natuurlijke onvervuilde gebieden. Ook nu verhindert een provinciale aanpak een nationale systematiek, vooral voor het criterium gaafheid en de bescherming van dergelijke gebieden. Het levert een golf van provinciale inventarisaties op met uiteenlopende disciplinaire uitgangspunten.

Natuurbeleidsplan (1990)
Als achtergronddocumenten vormen 7 rapportages de grondslag voor het Natuur Beleids Plan. Aardkundig beschermingsbeleid wordt onder de noemer “specifieke landschappelijke waarden” gebracht. De doelstelling:”bij aardkundige waarden gaat het om de zelfstandige betekenis van a-biotische structuren, elementen en processen” wordt aan het aardkundige natuurbeschermingsbeleid toegekend.

Als hoofdlijnen van dit Rijksbeleid worden benoemd
• Het instandhouden van reliëf, bodemstructuur en aardkundige processen, waar het
aardkundige waarden betreft.

De belangrijkste aantastingen vragen een grote aandacht zoals b.v.
• Grootschalige cultuurtechnische- en waterstaatkundige werken
• Ontgrondingen waaronder egalisaties
• Aanleg of uitbreiding van infrastructuur
• Het remmen of stoppen van actieve aardkundige processen w.o.
- Vastleggen van verstuivingen
- Ingrepen in de waterhuishouding
- Aanleg van waterstaatkundige weken

Nota Landschap (1992)
Het onderdeel landschapbehoud uit het Natuurbeleidplan (1990) worden aardkundige waarden uitgangspunt voor de nota Landschap. Zo worden er “gebieden met specifieke landschappelijke waarden” zoals aardkundige en cultuurhistorisch waardevolle gebieden genoemd die opgenomen worden in grotere eenheden. Als onderdelen worden deze gebieden opgenomen in een “nationaal landschapspatroon” en in”gebieden behoud en herstel landschappelijke kwaliteit”.
In de Structuurschema Groene Ruimte (zie verder) krijgen de laatste een zware planologische bescherming.

Structuurschema Groene Ruimte (1993)
Met betrekking tot de sector landschap wordt het begrip “Nationaal Landschapspatroon” als volgt geïntroduceerd: “een selectie van patronen en elementen, die op de nationale schaal de identiteit van het landschap bepalen, ondergebracht in het Nationaal Landschapspatroon”. Aardkundige waarden worden opgenomen in dit patroon en de “gebieden behoud en herstel landschappelijke kwaliteit” worden omschreven als aardkundig waardevolle patronen en natuurlijke sedimentatie- en erosieprocessen. Er rust een zware planologische bescherming op de bedoelde gebieden.
In samenwerking met de verschillende provincies worden in de gebiedsvisies voor natuur, bos en landschap de ligging en de aard de aardkundige waarden bepaald en de gebieden begrenst. De invulling van de aardkundige waarden en de begrenzingen van de gebieden zijn door de verschillende provincies elk op hun eigen wijze geïnterpreteerd. Het gevolg is dat geen eensluidende begrenzingen bij grensoverschrijdende gebieden worden gebruikt. Verschillende aspecten worden verschillend beoordeeld en benoemd. Elke provincie neemt het werk met een eigen ambitie ter hand.

Wet Milieubeheer (1994)
Het besluit valt dat het bodembeschermingbeleid wordt ingepast in het gebiedsgericht milieubeleid. De term bodembeschermingsgebied wordt vervangen door het begrip “milieuaandachtsgebied” en dient in het provinciale milieubeleidplan te worden aangegeven. De kwaliteit van het milieu, op een of meer onderdelen, vraagt om bijzondere bescherming. Ook op aardkundige waarden is deze omschrijving van toepassing. Het maakt de weg vrij voor de bescherming van aardkundige objecten die geen andere waarden hebben, zoals zwaar bemeste terreinvormen en geologische ontsluitingen.

Nota Belvedère (1999)
De Nota Belvedèr, een gezamenlijke nota van de ministeries VROM, LNV, OC&W en V&W wordt in 1999 gepresenteerd. De nota geeft een visie op de wijze waarop met cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling kan worden omgegaan. Daarbij worden ook de maatregelen aangegeven die getroffen moeten worden. Het algemene beleidsdoel is:”Het herkennen en herkenbaar blijven van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als het landelijke gebied”. De aangewezen Belvedèregebieden zijn voor aardkundige kwaliteiten van belang indien de cultuurhistorie een nauwe relatie heeft met de aardkundige landschapselementen of structuren.

5e Nota Ruimtelijke ordening (2003-2004)
De Nota geeft een toekomstbeeld voor de ruimtelijke ordening die nodig is om maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en op te vangen. Ruimtelijke ordening geeft niet alleen voorwaarden aan voor economische ontwikkeling, maar ook voor een gevarieerd sociaal-cultureel leven in een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving. Als nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kassen en recreatievoorzieningen zich zonder goede ordening kunnen uitspreiden over de ruimte, dreigen er negatieve effecten, ook voor de economie. De open ruimte raakt dan versnipperd, gebieden worden eentonig en slibben dicht, de bereikbaarheid van steden gaat achteruit en hun vitaliteit vermindert.
Ruimtelijke ordening is daarom méér dan het op elkaar afstemmen van de kwantitatieve ruimtebehoeften. Het gaat ook om het bewaren en vergroten van de kwaliteit van die ruimte. Kwaliteit is moeilijker te definiëren en te meten dan kwantiteit. Kwaliteit is subjectiever. Mensen ondergaan en waarderen de ruimte en het gebruik daarvan ieder op hun eigen manier. Die waardering verandert in de loop van de tijd, en met die waardering veranderen de accenten in het ruimtelijke beleid mee.

De ruimtelijke kwaliteit wordt in een 7-tal criteria beschreven waaronder:
Ruimtelijke diversiteit
> Verschillen tussen stad en land moeten worden geaccentueerd.
> Uiteenlopende stedelijke milieus en landschappen moeten hun eigen karakter
kunnen behouden en versterken.

Daarvoor is onder meer van belang:
Behoud en versterking van karakteristieke landschappen van Noordwest-Europese betekenis zoals b.v. duinen, getijdengebieden, veenweidegebieden, droogmakerijen, zeekleipolders, rivierengebieden, wetlands).

Culturele diversiteit
> Mensen en groepen moeten zich op hun eigen manier kunnen ontplooien.
> Er moet ruimte zijn voor een verscheidenheid aan culturele, recreatieve/ en
bewegings-activiteiten.

Het gaat om behoud of versterking van:
Gebieden met hoge cultuurhistorische waardekarakteristieke landschappen van nationale of regionale betekenis zoals b.v. hoogveenontginningsgebieden, veenweidegebied, beekdal, bos,
Kleinschalig landschap) cultureel erfgoed en diversiteit in architectuur.

Aantrekkelijkheid
> Behoud van landschaps- en stedenlijk schoon is een cultuuropgave.
> Er is meer aandacht nodig voor ontwerp en inrichting, niet alleen van stad en
landschap, maar ook van de inpassing van infrastructuur.

Planologische Kern Beslissing, Nota Ruimte (2004)
In 2004 wordt door de rijksoverheid (ministeries VROM, LNV, EZ en V&W) de Nota Ruimte gepresenteerd. Hoofddoel van de nota is om voor het landelijk ruimtelijk beleid ruimte te scheppen voor de verschillende ruimte vragende functies.
De nota gaat uit van de lagenbenadering waarbij de ruimte opgebouwd is uit drie lagen
- Ondergrond (water bodem, en het zich daarin bevindende leven)
- Netwerken (alle vormen van zichtbaar en onzichtbare infrastructuur);
- Occupatie (ruimtelijke patronen door menselijk gebruik)

In de Nota Ruimte worden een 20-tal Nationale Landschappen aangewezen. Deze landschappen zijn gebieden met een internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorie en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt. Uitgangspunt moet zijn “behoud door ontwikkeling”: mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (ja, mits principe). Binnen de Nationale Landsschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Voor de bodem wordt specifiek beleid, voor de ondergrondse ordening geformuleerd. De bodem is van oudsher de drager van activiteiten op en boven het maaiveld. Het dient als gebruiksfuncties als landsbouw, grondwater en infrastructuur. Zorgvuldig omgaan met de bovenste laag van de ondergrond is van belang. De verantwoordelijkheid van het gestelde beleid wordt in eerste instantie bij provincie en gemeente neergelegd.
Het Rijk toetst of de provincies in de streekplannen aandacht besteden aan de landschappelijke kwaliteit, ook buiten de Nationale Landschappen. Voor de toetsing van de plannen zijn kernkwaliteiten als natuurlijke-, culturele-, belevings- en gebruikskwaliteit gehanteerd.
De aangekondigde Nota Landijs wordt uitgangspunt voor de uitwerking van de verschillende beleidsterreinen met betrekking tot aardkundige waarden. De hoofddoelstellingen van de Nota Landijs is “het herkenbaar houden van de
a-biotische ontstaansgeschiedenis van Nederland, mede ter ondersteuning van de instandhouding van ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische, hydrologische en economische kwaliteiten van de leefomgeving”.

Daarnaast zijn operationele doelstellingen geformuleerd t.w.
• Instandhouden, herstel en ontwikkeling van de meest waardevolle aardkundige
verschijnselen die betrekking hebben op de Nederlandse ontstaansgeschiedenis;
• Behoud en versterking van de rol die aardkundige verschijnselen hebben voor het
functioneren van ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische, hydrologische
en economische kwaliteiten van gebieden;
• Bevorderen van de zorg voor een betere benutting van aardkundige
verschijnselen door andere overheden, organisaties, particulieren bij
planvorming,inrichting en beheer;
• Versterken van kennis en voorlichting over aardkundige waarden.

Provinciale aandacht
De meeste Provincies zijn duidelijk verder gevorderd voor wat betreft de waardering van aardkundige waarden. Op het congres “Waarden in Ruimte” van het Koninklijk Nederlands Aardkundig Genootschap in november 2003 presenteren de provincies elk voor het eerst hun beleidskaarten aardkundige waarden.

Bij het samenstellen van een gezamenlijke landelijk dekkende kaart ontstaan verschillende problemen:
• Rijk en provincie gebruiken verschillende gebiedbegrenzingen en uitgangspunten
voor beleid;
• Friesland beschouwd terpen als aardkundig waardevol, Groningen echter beschouwd
zijn wierden als cultuurhistorisch erfgoed
• Zowel terpen als wierden worden wel als internationaal bijzonder beschouwd door
de Food and Agricultural Organisation of the United Nations (FAO);
• Drente waardeert op themaniveau de essen zowel bij de aardkundige waarden als
tot cultuurhistorisch waardevolle gebieden en heeft aanvullend beleid voor het
behoud en herstel.
• Noord Brabant kent voor de essen alleen vanuit cultuurhistorisch oogpunt waarde
toe, wel wordt specifiek aandacht gegeven voor herstel van steilranden.
• De Rijksoverheid wil de veenweidegebieden vanuit cultuurhistorisch oogpunt als
internationaal waardevolle gebieden beschermen, internationale aardkundige
waardevolle veengebieden komen slecht op zeer beperkte schaal voor.
• Sommige provincies hebben en langere historie voor wat betreft beleid voor
aardkundige waarden, daarbij worden ze op uiteenlopende beleidsterreinen beschermd
en/of gewaardeerd.

Streekplan van de Provincie Gelderland (1996)
In het Streekplan 1996 is een bescheiden plaats ingeruimd voor aardkundige waarden.

Tekstueel is de volgende tekst opgenomen
De bescherming van aardwetenschappelijke waarden heeft als doel het behoud en herstel van specifieke bodemkwaliteiten en het behoud van bijzondere geomorfologische verschijnselen in de betreffende gebieden. In de aangegeven gebieden worden de aanwezige waarden door middel van toegespitst beleid beschermd. Ontwikkelingen en uitbreiding van activiteiten die leiden tot verontreiniging, aantasting of uitputting van de bodem of aantasting van de geomorfologie in het algemeen is niet toelaatbaar. Voor enkele typen bodems is ook verlaging van het grondwater niet acceptabel. Ook kleinschalige ingrepen zijn niet zonder meer toegestaan. Om kleinschalige ingrepen als egaliseren, dempen en graven van sloten, scheuren van landschap, afgraven, aanvullen of ophoging van gronden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen te reguleren. Dient in het bestemmingsplan een stelsel van aanlegvergunningen te worden opgenomen.
Ontgrondingen zijn mogelijk wanneer natuurontwikkeling dit vereist en het gebied niet binnen de zone “natuur” valt. Andere ontgrondingen, aanleg of uitbreiding van rijks- en provinciale wegen en hoofdwatergangen, grootschalige woon- en industriële bebouwing en inrichtingen voor afvalverwerking zijn niet toegestaan, tenzij een zwaarwegend maatschappelijk belang dit vereist en er geen redelijke alternatieven zijn. Het beleid is er op gericht militair gebruik in deze gebieden tegen te gaan
”.

De toelichting vermeldt het volgende.
Het geformuleerde beleid voor aardwetenschappelijke waarden vervangt het ruimtelijke beleid voor bodembeschermingsgebieden zoals dat is vastgelegd was in het intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden 1992.
De selectie van gebieden is gemaakt aan de hand van de criteria zeldzaamheid van Gelderland, gaafheid, representativiteit (kenmerkendheid van het verschijnsel), educatieve en wetenschappelijke waarde, en voor bodemkundige waarden ook de diversiteit. In de aangegeven waardevolle gebieden dient recht gedaan te worden aan de onderscheiden waardevolle en onvervangbare verschijnselen. Ze mogen in het algemeen niet worden vergraven, ontgrond of geëgaliseerd. Dat wil niet zeggen dat er in het geheel geen ingrepen mogen plaatsvinden, maar wel dat per ingreep wordt bezien wel effect dit heeft. Bijvoorbeeld: de bouw van een enkele woning op de Veluwse stuwwal hoeft deze niet aan te tasten, dezelfde woning in een onvergraven beekdal zou het beekdal wel grote schade doen.
Buiten de waardevolle gebieden kunnen er op lokaal niveau ook aardwetenschappelijke verschijnselen bestaan, die vragen om een adequate bestemmingsplanregeling. Deze zijn echter van lokaal belang en worden niet op de kaart aangegeven
”.

De waardevolle objecten zijn op de begeleidende kaarten aangegeven. De oorspronkelijke inventarisaties, uit de jaren ´70 en ´80, voor de geomorfologische objecten, door Drs. Gerard. P. Gonggrijp, en bodemvormende landschappen, door G.J. Born, worden daarvoor nog steeds als basisgegevens gebruikt.
Ontwerp Streekplan 2004
Momenteel wordt er aan het Ontwerp Streekplan 2005 gewerkt dat in de tweede helft van 2005 zal worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Het Ontwerp Streekplan geeft de door Provinciale Staten vast te stellen beleidskaders vast met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling voor de komende 10 jaar. Het Streekplan is er op gericht om verschillende functies in regionaal verband een zodanig plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteit van de functies versterkt worden en dat zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het plan gaat uit van een dubbele afstemming t.w.
• Verticale afstemming
• Horizontale afstemming

Verticale afstemming
Als schakel tussen Rijks- en Gemeentelijke plannen op het gebied van ruimtelijke ordening fungeert het Streekplan. Het is de vertaling van het Nationaal ruimtelijk beleid via het Streekplan naar gemeentelijk ruimtelijk beleid. De huidige aanpassing is een uitwerking van door het kabinet vastgestelde Nota Ruimte (april 2004). In de Nota stelt de overheid zich verantwoordelijk voor de keuze van gebieden en thema’s die als van nationaal belang worden aangemerkt. Het geldt daarbij als belangrijk sturingsgereedschap onder het motto “decentraal wat kan, centraal wat moet”. Naast de door het rijk verwachtte doorwerking van rijksbeleid verwacht de overheid dat provincies een sterk regisserende rol voor de begeleiding van regionale ontwikkeling.

Horizontale afstemming
In de huidige periode van Staten van de Provincie Gelderland worden tal van omgevingsplannen voor de middel/lange termijn vernieuwd. Hierbij kan gedacht worden aan plannen voor milieubeheer (GMP3), waterbeheer (WHP3), Verkeer en vervoer (PVVP2) en ruimtelijke ordening. Recent heeft de provincie de Reconstructieplannen Achterhoek/Liemers en Veluwe/Vallei vastgesteld. De invalshoeken van de verschillende ruimtelijke/omgevingsplannen worden intergraal afgestemd en worden vertaald naar het Ontwerp Streekplan.
In het streven van de provincie naar meer gebiedsgericht beleid wordt door een 6-tal regio’s, w.o. regio Achterhoek een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontwerp Streekplan.

Door een versterking van de ruimtelijke kwaliteit wil de provincie een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit teweeg brengen. Ruimtelijke kwaliteit is een complex begrip dat op verschillend schaalniveau kan worden uitgewerkt. Het heeft betrekking op de kenmerken die aan de ruimte kunnen worden ontleend. Het geheel van die kenmerken en de betekenis die het voor de samenleving heeft kan worden uitgedrukt met de termen “gebruikswaarde”, “belevingswaarde”, “toekomstwaarde”.
Een hoge gebruikswaarde ontstaat als de ruimte meervoudig wordt gebruikt voor wonen, werken, recreëren en transporteren zonder dat deze vormen elkaar hinderen en het liefst elkaar aanvullen en versterken. Belevingswaarde wordt bepaald als ruimtelijke variatie tegen de achtergrond van karakteristieke kenmerken als identiteit, sociale cohesie, culturele diversiteit en van de herkenbaarheid van cultuurhistorie. Toekomstwaarde wordt veelal bepaald door het samengaan van milieukwaliteit, duurzaamheid, robuustheid en flexibiliteit in de tijd. In onderlinge samenhang bepalen deze “waarden” de ruimtelijke kwaliteit.

Aardkundige waarden
Gelderland heeft een rijke verscheidenheid aan bodems die samenhangen met de ondergrond waarop zij is ontstaan.
Bij de aangegeven belangrijke regio’s worden genoemd:
• de Achterhoek, licht hellend met dekzand;
• het Oost-Nederlands Plateau met abrupte rand en diverse bodems.

Bodem en reliëf hebben in combinatie met de watergesteldheid sterk bijgedragen aan de rijke landschappelijke verscheidenheid en de ecologische kwaliteiten binnen de provincie. Naar de toekomst toe vormen zij ook de basis voor verscheidenheid en kwaliteit. De bodems verschillen in draagkracht en gevoeligheid voor verdroging en vervuiling. In sommige gebieden is de draagkracht al overschreden door overbemesting en dergelijke. De provincie hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke keuzen de gebiedsspecifieke bodemkwaliteiten betrokken worden. Onderdelen van het complex van bodem, ondergrond en reliëf, hebben zulke kenmerkende en bijzondere kwaliteiten van Laatlokaal belang, dat de provincie er extra aandacht voor vraagt. Veelal hangen de bedoelde kwaliteiten samen met cultuurhistorische en landschapsvisuele verschijnselen. Voor de overige gebieden met aardkundige waarden vraagt de provincie rekening te houden met de kwaliteiten bij bestemming, inrichting en beheer.