- Planvoorstellen

In deze opdracht is onderzoek gedaan naar het vóórkomen van geologische, geomorfologische en bodemkundige kwaliteiten.
Aan de hand van literatuuronderzoek, interviews met uiteenlopende specialisten en terreinverkenningen is gebleken dat het landschap van de gemeente Winterswijk een unieke plaats in Nederland inneemt.
Geologische afzettingen die zeer dicht onder de oppervlakte liggen of zelfs dagzomend voorkomen zijn nergens in Nederland, in deze vorm en samenstelling te vinden.
Geomorfologisch zijn veel aspecten nog in hun oorspronkelijke vorm, zoals dekzandafzettingen waarop later de essen zijn ontstaan, nog herkenbaar. De loop van veel beken oogt als een natuurlijke beekloop. Wetenschappelijk onderzoek heeft echter uitgewezen dat op veel plaatsen de beek moet zijn verlegd. Er zijn omstandigheden geweest die de mens er toe heeft gebracht de loop van een aantal beken te verleggen. Naar de oorzaken hiervan is nog geen onderzoek gedaan.
Door ingrepen van de mens is het natuurlijke gebruik van de bodem veranderd om een meer economische bedrijfsvoering te realiseren. Werd het vee oorspronkelijk geweid op de nattere delen van de beekdalen, door ontwatering wordt in de beekdalen nu landbouw bedreven. Door de ontwatering en luchttoetreding zijn de oorspronkelijke en specifieke bodemprofielen aan het veranderen. De gevolgen van overbemesting en stikstofdepositie zijn nog niet in te schatten. De winning van turf heeft er toe geleid dat veel van de oorspronkelijke veengronden zijn verdwenen. Slechts op een klein aantal plekken is het veen nog aanwezig.
Winterswijk neemt op het gebied van geologie, geomorfologie en bodemlandschappen een unieke plaats in Nederland in. Vanuit dit gegeven is de wens ontstaan om deze unieke situatie in te zetten ten behoeve van de thema’s landschap, recreatie en cultuur. Door middel van planvoorstellen moet het mogelijk worden om ze onder de aandacht van een groot publiek te brengen.
Bij de uitwerking van de planvoorstellen bleek al snel dat de voorstellen veelal niet op zich zelf staan. Zo zullen in veel gevallen voorstellen voor landschappelijke verbetering een gunstig effect op het recreatieve gebruik hebben. Voorstellen op cultureel gebied zullen ook een gunstig effect voor de recreatie kunnen betekenen. Ze hoeven niet per definitie alleen voor het landschap een meerwaarde te realiseren.














Binnen de opdracht is deze eerste rapportage bedoeld om inzicht te krijgen in de aard en het voorkomen van aardkundige waarden binnen de gemeente Winterswijk. De planvoorstellen om de aardkundige waarden bij een breder publiek onder de aandacht te brengen zijn globaal en geven een mogelijke richting aan waarin een nieuwe meerwaarde gezocht kan worden. Het nader uitwerken en concretiseren van de voorstellen zal in het tweede rapportage nader worden uitgewerkt.
Afhankelijk van o.a. wenselijkheid, haalbaarheid in de tijd, draagvlak, beschikbare financiële middelen zal een deel van de planvoorstellen nader worden uitgewerkt. De keuze en het aantal uit te werken voorstellen zal nader worden bepaald en zal een nieuwe zoektocht worden tussen deelnemende partijen.


Planvoorstel 2 a
Zichtbaarheid van het geomorfologische landschap vergroten


Planvoorstel 7 b













van DAGBOUWMIJN naar AMPHITEATER

- Conclusies

Het onderwerp aardkundige waarden van waaruit de ontstaansgeschiedenis van ons land valt te herleiden, verdient een breder gedragen aandacht. Tot op heden vindt de aandacht van deze bouwstenen van ons land slechts in de kantlijn van beleid enige aandacht. Van blijvende specialistische aandacht is nog geen sprake geweest. Vaak moet de aandacht gedeeld worden met andere beleidsvelden zoals b.v cultuurhistorie. Meestal gaat daarbij de meeste aandacht naar de bebouwde cultuurhistorie. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de grotere “visuele” belevingswaarde van onze gebouwde cultuurhistorische ontwikkelingsgeschiedenis. De veelal “onzichtbare” delen van ons land, die veel sterker onze ontwikkelingsgeschiedenis bepaald hebben worden letterlijk over het hoofd gezien. Het land waarop wij lopen, bouwen en leven is ons historisch bodemarchief. Dit archief is nog steeds in ontwikkeling. We moeten echter zien dat het op veel plaatsen beschadigd of vernietigd wordt en nooit meer te herstellen zal zijn.

Economische achtergronden
De sterke economische ontwikkeling van de laatste eeuw en zeker die van na de tweede wereldoorlog heeft het bodemarchief geen goed gedaan. De aanleg van b.v. grote infrastructurele werken, stadsuitbreidingen en de aanleg van industrieterreinen hebben hier een belangrijke rol gespeeld. Ook een verdere drooglegging van het land ten behoeve van de landbouw, het graven van watergangen en een toenemend peilbeheer van oppervlakte water, heeft het oorspronkelijke bodemarchief geen goed gedaan. In het bijzonder geldt dit voor bodems- en bodemlandschappen. Daarnaast is er nog geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van bv. stikstofdepositie en vermesting op de oorspronkelijke bodemlandschappen.
Bedrijfsopvolging en toenemende milieuwetgeving in de landbouw is een landelijk probleem. Dit heeft tot gevolg dat de blijvende bedrijven minder kunnen groeien, er minder animo is voor bedrijfsopvolging en dat er bij een aantal ondernemers een houding van gelatenheid optreedt. Een gevolg daarvan is het afnemen van de hoeveelheid landbouwbedrijven. Voor de overblijvende bedrijven geldt dat zij wellicht alleen stand kunnen houden door verregaande schaalvergroting.
Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat aan deze tendens een einde zal komen. Wellicht dat hierdoor het areaal natuur verder zal kunnen toenemen. Het Winterswijkse grondgebied kent momenteel de status van Nationaal Landschap. Dit geeft nieuwe mogelijkheden om landschap, recreatie en cultuur(historie) op te waarderen. Er ontstaat hierdoor een nieuwe economische kans voor het gebied.

Beleidsaandacht
Voor de achterliggende beleidsgeschiedenis, zowel landelijk, provinciaal als op gemeentelijk niveau, is slechts mondjes maat aandacht voor aardkundige waarden geweest. Er is onvoldoende daadkracht en initiatief aan de dag gelegd, waarbij de Rijksoverheid voor zichzelf slechts een faciliterende rol zag weggelegd. Juist door deze afwachtende houding is van een centrale- en planmatige aanpak geen sprake geweest. Op provinciaal niveau is deze houding veelal goed bedoeld gebruikt om elk op de eigen wijze en opvatting beleidsonderdelen al dan niet te ontwikkelen. Interpretaties en opvattingen over aardkundige waarden soms daarbij sterk uiteen.
Voor gemeenten is het veelal niet haalbaar om de specialistische kennis in huis te halen. Samenwerking op regionaal- of provinciaalniveau zou hierbij nader onderzocht kunnen worden.
De aandacht die er voor aardkundige waarden is geweest kenmerkt zich door een golvende beweging. Korte perioden van aandacht zijn afgewisseld door perioden met weinig aandacht. In perioden van aandacht is kennis opgedaan en kon wetenschappelijk onderzoek worden uitgevoerd. In de daarop volgende perioden vinden de wetenschappelijke publicaties hun weg naar archieven en wordt de opgedane kennis niet verder ontwikkeld.
Privatisering van wetenschappelijke onderzoeksbureaus en een meer commerciëlere aansturing van universiteitsfaculteiten versterkt het beeld van afnemende aandacht. Het onderwerp wordt snel ondergeschikt gemaakt aan andere meer in het oog springende onderwerpen (zie verder “hedendaagse natuuropvattingen”).

Hedendaagse natuuropvattingen
Niet voor de hand liggend maar zeker niet onvermeld dienen de werkzaamheden die worden uitgevoerd voor “natuurontwikkeling(sprojecten)” genoemd te worden. De behoefte bestaat om de achteruitgang van/in de natuur door menselijke activiteiten te “compenseren”. Het laten meanderen van cultuurlijk aangelegde watergangen tot “natuurlijke” beken. De aanleg van poelen voor amfibieën en retentievoorzieningen om verdroging van het land tegen te gaan, het opbrengen van gebiedsvreemde stoffen om de biodiversiteit te vergroten zijn voorbeelden om de achteruitgang in de natuur te willen compenseren. Veelal staan deze activiteiten los van de geologische en geomorfologische en oorspronkelijke bodemlandschappen ter plaatse. Het bodemarchief kan hierdoor onherstelbaar beschadigd raken.
Vanuit de eigen kennis, ervaring of vanuit het gezichtspunt van natuurbeleving kan geheel verschillend naar deze ontwikkelingen gekeken worden. Zo kunnen verschillende vakgroepen spreken van (bodem)archiefvernietiging terwijl andere het beoordelen als biotoopvervalsing. In positieve zin kan het ook beoordeeld worden als
natuurontwikkeling.

Op weg naar gebiedsgerichte aanpak
Op veel terreinen is sprake van een objectgerichte aanpak. De context waarin een en ander in samenhang met de omgeving is ontstaan, ontwikkeld, of aangelegd, wordt vaak onvoldoende belicht. Deze weg moeten we achter ons laten en overstappen op een brede gebiedsgerichte aanpak. Samenwerking en samenhang in het gehele traject tussen planvoorbereiding en planuitvoering (beheer) tussen de deelnemende partijen en disciplines zal een grote toegevoegde waarde geven. Concreet betekent dit dat er meer aandacht en samenhang moet komen en dat naast b.v. civieltechnische kanten ook geologische, geomorfologische en bodemkundige aspecten ook de (geo)hydrologie, ecologie van het landschap, landschappelijke structuren en patronen een rol moeten spelen.

- Aardkundige Waarden, recreatieve mogelijkheden

Kleinschalige, dicht bij elkaar voorkomende agrarische cultuurlandschappen zijn bijzonder populair bij recreanten. Een landschap dat afwisseling kent met reliëf, bos en akkers heeft een grote aantrekkingskracht op de rustige vormen van recreatie. Hierbij denken we aan het kleinschalige hoevenlandschap met slingerende wegen, meanderende beken, een glooiend landschap met houtwallen, het heide-ontginningslandschap met het open en grootschalige karakter hoogveengebieden en de grote verscheidenheid van essen. Bovendien zijn een aantal kleine cultuurrelicten, met een zekere zeldzaamheidswaarde, aan de menselijke (in)greep ontsnapt.

Wandelen en fietsen zijn voor het huidige landschap van Winterwijk de belangrijkste activiteiten op recreatief gebied. De aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden blijken de belangrijkste pijlers. De aanwezigheid van bosgebieden, het kleinschalige cultuurlandschap en het afwisselende landschap blijken een grote aantrekkingskracht te hebben op vooral de rustzoekende recreant. Het gebied kent vele uitgezette routes die voor wandelen, fietsen en paardrijden gelegenheid bieden. Voor de recreant die het gebied (nog) niet kent is dit waardevol om op verkenningen te gaan. Door de grote veranderingen in het gebruik van het agrarische landelijke gebied kan recreatie een nieuwe een aanvullende economische rol vervullen. Belangrijk bij dergelijke toekomst gerichte ontwikkelingen is een zekere realiteitsgehalte en de mogelijke terug-verdien-tijd.

Om goed in te kunnen spelen op de (nieuwe) behoefte moet er inzicht zijn in de wensen van de recreant. Verschillende aspecten (kwaliteitsindicatoren) zijn daarbij van belang om in een bepaald gebied op onderzoek te gaan.

Kwaliteitsindicatoren recreatie
Mate van stilte
De recreant wil het dagelijkse geluid van de stad en het verkeer achter zich laten. Geluidsarme gebieden worden als zeer waardevol ervaren. Vooral auto-, en treinverkeer worden als zeer hinderlijk ervaren.








Bos, stilte, reliëf en een beekje worden hoog gewaardeerd door de recreant


Aard van het grondgebruik
Bosgebieden, heide-, duin- en zandgebieden scoren naast kleinschalige agrarische landschappen met kleine dorpjes, reliëf en beekjes, hoog als het gaat om aandacht van de recreant. Vooral fietsers en wandelaars waarderen bosgebieden, heuvelachtige gebieden en gebieden met een waterloop zeer hoog.

Toegankelijkheid
Een vrije toegang tot de gebieden is een zeer belangrijke kwaliteitsindicator.

Drukte
Fietsers ervaren autoverkeer als zeer hinderlijk. Wandelaars ervaren de hoeveelheid andere wandelaars als een mate van drukte.

Fiets- en wandelmogelijkheden
Routes moeten logisch worden samengesteld. Onlogische omrijlussen, barrières of ontbrekende schakels in routes wordt als zeer vervelend ervaren. Keuze mogelijkheid om in en door het gebied te trekken door fijnmazige fiets- en wandelroutes wordt erg belangrijk gevonden.

Bewegwijzerde routes
Gemarkeerde routes in de directe woonomgeving zijn relatief onbelangrijk. Fietsers van langere tochten en over onbekend terrein waarderen bewegwijzerde routes juist zeer.

Op basis van het voorgaande is een definitie te maken van het ideale wandel gebied. De definitie zou als volgt luiden

Het ideale wandel gebied
Het ideale wandelgebied is een gebied dat bestaat uit vrij toegankelijke halfverharde routes door voornamelijk bossen met enig reliëf en een beek, Waar men diverse planten en dieren kan aantreffen en observatie hutten en rustpunten voorkomen. Het gebied is relatief stil en er komen weinig recreanten in voor.

Op basis van het voorgaande is een definitie te maken van het ideale fietsgebied. De definitie zou als volgt luiden

Het ideale fietsgebied
Het ideale fietsgebied is een vlak zand-, heide of duingebied en bossen al dan niet afgewisseld door agrarisch gebied en dorpen met schilderachtige wegen. Er moet veel fietsroutes beschikbaar zijn door de natuur met relatief weinig ander verkeer. De fietspaden kennen een redelijk onderhoudsniveau en moeten breed genoeg zijn om met zijn tweeën naast elkaar te kunnen fietsen. Goede bewegwijzering en rustpunten moeten de route als het ware begeleiden

Welke rol spelen de aardkundige waarden voor het huidige recreatieve gebruik
Er bestaan verschillende groepen recreanten die elk op een andere manier het landschap en/of de aardkundige waarden bezoeken. Er bestaan een drietal specifieke gebruiksgroepen voor het landschappelijke gebied.

Natuur – en cultuurgerichte recreanten
Deze groep recreanten richt zich, individueel of in kleine groepen, op het ontdekken en opdoen van informatie over de omgeving. Uniciteit van het landschap, variatie in flora en fauna en cultuurhistorische elementen is daarbij een belangrijk onderwerp.

Ontspanningsgerichte recreanten
Zij gebruiken de uitgezette wandel, fiets- en paardenroutes individueel of in kleine groepen. Het landschap vormt daarbij een aantrekkelijk decor voor de activiteit. Beleving van het landschap waar men doorheen trekt door informatie te verkrijgen verhoogt de recreatieve waarde.

Vermaakgerichte recreatie
Hierbij is de activiteit of de groep van belang. Het landelijke decor speelt een ondergeschikte rol. De activiteit zou net zo goed ergens anders kunnen plaats vinden.
Versterken van de aardkundige waarden ten behoeve van de recreatie
Het landschap van Winterswijk maakt momenteel deel uit van de door de overheid, in de Nota Ruimte, vastgestelde Nationale Landschappen.
Door de aanwijzing van Nationale Landschappen zet het Rijk in, op behoud en ontwikkeling van landschappelijk en natuur- of cultuurhistorisch waardevolle gebieden en structuren, waarvoor Nederland een nationale of internationale verantwoordelijkheid draagt. Nationale Landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke- en recreatieve kwaliteiten. De Nationale Landschappen kunnen ook een belangrijke toeristisch-recreatieve betekenis hebben. Voor het Rijk zijn de Nationale Landschappen extra aandachtsgebieden. Dat betekent onder andere dat het Rijk alleen in Nationale Landschappen de aanleg en beheer van landschapselementen en recreatieve voorzieningen mee financiert.

- Aardkundige Waarden, culturele mogelijkheden

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor het cultuurbeleid in Nederland. In de Cultuurnota 2005-2008 staat verwoord wat onder cultuur wordt verstaan en welke beleidsuitgangspunten belangrijk zijn.

Wat is cultuur?
In het algemeen onderscheiden we cultuur in antropologische zin - als stelsel van waarden, normen en gedragingen waarmee verschillende groepen zich van elkaar onderscheiden - en cultuur in artistieke zin, waarbij het een totaalpakket omvat van alle kunsten en het culturele erfgoed.

Cultuur dient een spiegel van de samenleving te zijn. Theatervoorstellingen, popconcerten, schilderijen, historische binnensteden en een toegankelijk gedocumenteerd verleden zijn essentieel voor een maatschappij waarin mensen van verschillende leeftijden en verschillende afkomst met elkaar samenleven. Cultuur laat mensen anders naar elkaar kijken, stimuleert het debat en leert mensen elkaar te meer te waarderen. Kunst verdiept. Binnen de cultuur zijn verschillende partijen actief zoals kunstenaars, ontwerpers, vormgevers, onderzoekers. Dat zijn ook culturele instellingen, zoals musea en concertzalen en schouwburgen. En tot slot is er het publiek, kijkers, luisteraars en bezoekers. Cultuurbeleid richt zich op al deze partijen. Die meerwaarde voor alle betrokkenen en voor de samenleving in zijn geheel is de belangrijkste legitimatie voor cultuurbeleid. De overheid ijvert ervoor dat zoveel mogelijk mensen bij cultuur betrokken worden, en dat de kracht van cultuur tot in alle uithoeken van ons land zijn werk kan doen.
Moet erfgoed behouden worden voor ons nageslacht en kunnen dienen voor toekomstig onderzoek. En moeten makers en uitvoerenden, regisseurs en ontwerpers de kans krijgen hun ding te doen en hun eigen boontjes te doppen. Daarom houdt cultuurbeleid zich ook bezig met het verbeteren van randvoorwaarden en het wegnemen van overbodige regels.

Kunst in het landschap
Het landschap van Winterswijk is bijzonder aantrekkelijk en trekt niet voor niets vanouds al toeristen. Deze waardering vindt zijn vanzelfsprekende oorsprong in het gevarieerde landschap. Kijken naar, is naast het gaan door, het veranderende landschap een belangrijk direct zintuiglijk onderdeel. De zintuiglijke waarneming is slechts een onderdeel van het belevingsproces. Ook de kennis over het landschap heeft invloed op de beleving en de waardering. Kunst kan hierbij een rol spelen door de bijzondere betekenis van het landschap te benadrukken. De betekenis kan versterkt worden door haar in de vorm van een route door het landschap, het verhaal van Winterswijk te laten vertellen. Kunst kan op deze wijze zowel de belevingswaarde als de attractiewaarde vergroten. Dit is mogelijk door de kunst op strategische punten in het landschap te plaatsen en door de beoogde kunstuitingen van hoogwaardig gehalte te laten zijn. Het gaat hierbij dan om het landschap, zoals dat in zijn huidige vorm is ontstaan met de daarin opgenomen cultuurbepalende elementen als dorpsbebouwing, het landschap, karakteristieke boerderijen en monumenten. Kortom, de gehele culturele infrastructuur. Door de kunst aan te laten sluiten op momenten uit het verleden, het heden en de toekomst kan het gebied worden verklaard.

Functies voor de kunst
Kunst zal niet de pretentie moeten hebben om het landschap nog fraaier te maken dan het al is. Veeleer heeft het de functie het landschap beter tot zijn recht te laten komen door de belevingswaarde ervan te vergroten. Het laat de bezoeker van het gebied stilstaan op een punt dat veel te vertellen heeft. Dit kan een panorama zijn waarin zich alle karakteristieke landschapselementen in een beeld aaneenrijgen, maar ook een historisch pad dat sinds mensenheugenis betekenis heeft gehad.
Zo kan een kunstroute bestaande en nieuwe voorzieningen verenigen. Voor de bestaande voorzieningen en bestaande plannen die niet of voldoende tot ontwikkeling zijn gebracht of onvoldoende uit de verf zijn gekomen kunnen nieuwe inspirerende initiatieven genomen worden.
De kunst zal niet alleen een waarde in zich moeten hebben, maar ook het landschap moeten verklaren. Bij het beschrijven van opdrachten aan en in de keuze van kunstenaars dient hiermede nadrukkelijk rekening te houden. Belangrijk onderdeel vormt een herkenbaar en verbindend object dat de herkenbaarheid van de route vergroot. Verder zal een gebruiksfunctie en een geïntegreerde kunsttoepassing moeten worden nagestreefd om gebruik van de route vergroten en nader te verklaren. Zo zal een amfitheater, observatorium of doolhof als kunstuiting ook het publiek aanspreken door er gebruik van te maken. Ook een combinatie met culturele activiteiten, zoals openluchtvoorstellingen e.d., is aantrekkelijk. Integratie kan voorts worden bereikt door een combinatie van ecologie en kunst of door de aanleg van een bos vanuit een kunstconcept.

Indeling kunsttoepassingen
Kunsttoepassingen in, door, met en aan het landschap kunnen in de volgende vormen toegepast worden:

Landart (observatoria, amfitheaters, geïntegreerde kunst, etc.)
Deze kunstvorm doet een ingreep in het landschap en gaat een communicatie over en weer met het landschap aan, bijvoorbeeld door gebruik van materiaal uit de omgeving, door in te spelen op de landschapsgeschiedenis of door het gebruik te maken van natuurlijke processen als groei en weersomstandigheden.









Excarvation, Herb Parker







De Groene Kathedraal, Martinus Boezum






Landmarks (follies, belvédères, etc.)









Landmarks zijn opvallende markeringen in het landschap



Historische verwijzingen
Deze categorie omvat kunst die een verwijzing is naar het verleden. Door middel van een eigentijdse creatie wordt er een relatie gelegd met het verleden.

“rite de passage”
De rite de passage is een term uit de antropologie en refereert aan de rituele overgang van de mens van de ene levensfase naar de andere levensfase. In de kunst en stedenbouw is dit begrip overgenomen en geeft het een weergave van enerveerde momenten als onderdelen van een route of passage die de mens aflegt aan. De mens wordt tijdens zijn gang plotseling geconfronteerd met een situatie die hem bevangt of beroert. Een reeks van dergelijke momenten wordt een ‘rite de passage’ genoemd. De ‘rite de passage’ kan zich manifesteren als een bouwwerk/monument, maar kan ook in geografische zin worden verzinnebeeld of een markeringspunt zijn als verbindende schakel door het landschap.

- Aardkundige Waarden, landschappelijke mogelijkheden

Winterswijk kan in algemene zin een agrarische gemeente genoemd worden. Ongeveer 60-70% van de grond is in gebruik als landbouwgrond. De landbouw heeft de belangrijkste bijdrage geleverd aan de verschijningsvorm van het huidige landschap. Tot ver in de vorige eeuw werd het grondgebruik hoofdzakelijk bepaald door de plaatselijke terreinomstandigheden. Akkers kwamen voornamelijk voor op de hogere, drogere, gedeelten. Op de lagere en nattere delen en langs beken werd het vee geweid. Schaalvergroting van de landbouw en ontwatering hebben tot grote veranderingen geleid. Het landschap is sterk veranderd door menselijk handelen. Bouwland en weiland lopen kris kras door elkaar. Veel van de essen worden als weiland gebruikt, terwijl oorspronkelijke graslanden langs beken tegenwoordig zelfs als akkers gebruikt worden.. De laatste decennia zijn er nieuwe veranderingen ingezet die de landbouw als bedrijf onder druk zullen (blijven) zetten.
Toch moet het besef doordringen dat de landbouw nog lange tijd de belangrijkste economische drager van het gebied zal zijn. Zij zal een belangrijke bijdrage leveren aan het behoud en de leefbaarheid van het buitengebied. Daarnaast is het juist de agrarische sector die in grote mate verantwoordelijk is voor het ontstaan van het huidige waardevolle cultuurlandschap. Zonder vitale landbouw zal er veel werkgelegenheid uit het gebied wegvloeien en zal het landschap ingrijpend veranderen en waarschijnlijk verrommelen. Het behoud van een kritische hoeveelheid agrarische bedrijven en/of plattelandsondernemers is dan ook van groot belang voor landelijk gebied van Winterswijk.

Hernieuwde aandacht
De door de landbouw mede gecreëerde (cultuur)landschappen kennen een grote waarderingswaarde. Mede hierdoor is het gebied door de Rijksoverheid aangewezen als Nationaal Landschap. Toch is er is tot op heden weinig gestructureerde aandacht geweest voor de aardkundige waarden in het historische landschap. Net als in veel andere gebieden in Nederland is het oorspronkelijke reliëf, sterk veranderd. Verstedelijking, agrarische activiteiten en grote infrastructurele werken hebben een grote invloed gehad op het verdwijnen van het oorspronkelijke reliëf. Natuurlijke watergangen zijn gedempt of gekanaliseerd, verzakkingen zijn opgevuld, verhogingen als dekzandkoppen in het landschap zijn geëgaliseerd.
Hierdoor is van een zekere nivellering van het landschap sprake. De tijd lijkt rijp om ook voor aardkundige waarden een planologische bescherming te krijgen, om ze via aanlegvergunningen een verankering te geven in nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Zo zou b.v. een algemeen egalisatieverbod een plaats kunnen krijgen om het nog aanwezige reliëf bescherming te bieden.
Om het land verder te ontwikkelen en de recreatieve aantrekkelijkheid te verhogen kan de inzet van aardkundige waarden een goede aanvulling zijn.

Gebiedsgerichte aanpak
Aansluiting zoeken bij andere beleidsterreinen als duurzame landbouw, recreatie en toerisme leiden tot een meer gebiedsgerichte aanpak. Voor tal van beleidsterreinen zal een dergelijke aanpak een toenemende aandacht te stimuleren.

Gebruik van het reliëf
Hier kan gedacht worden aan het zichtbaar maken van reliëfverschillen, het meer historische gebruik van reliëfverschillen kan daarbij nader onderzocht worden. Globaal idee daarbij kan zijn, dat akkers op de essen en weidegebruik in de nattere gebieden terugkeren. Gezien het voorkomen van vele oude relicten kunnen hier goede resultaten geboekt worden.

- Aardkundige Waarden, kansen voor medegebruik

De gemeente Winterswijk wordt als decennia lang als de mozaïekvloer van Nederland gezien, waarmee de veelheid aan geologische kenmerken wordt bedoeld. Het is juist dit unieke deel van Nederland waar meer aandacht en beschermende maatregelen opgezet moeten worden, Het is deze uniciteit die meer ingezet kan worden voor
• landschap;
• recreatie;
• cultuur;

In deze opdracht is onderzoek gedaan naar het voorkomen van de kwaliteiten van geologische, geomorfologische en bodemkundige kwaliteiten.
Aan de hand van literatuuronderzoek, interviews met uiteenlopende specialisten en terreinverkenningen is gebleken het landschap van de gemeente Winterswijk een unieke plaats in Nederland inneemt.

Geologische afzettingen die in deze vorm, voorkomen en samenstelling nergens anders in Nederland te vinden zijn. Geomorfologisch zijn veel aspecten nog in hun oorspronkelijke vorm. Dekzandafzettingen, waarop later de essen zijn ontstaan, de loop van veel beken oogt als een natuurlijke beekloop. Wetenschappelijk onderzoek heeft echter uitgewezen dat op veel plaatsen de beek, lang geleden, moet zijn verlegd. Er zijn omstandigheden geweest die de mensen er toe heeft gebracht de loop van een aantal beken te verleggen. Naar de oorzaken hiervan is nog geen onderzoek gedaan. Bodems- en bodemlandschappen zijn door ingrepen van de mens aan het veranderen om een meer economische bedrijfsvoering te realiseren. De winning van turf heeft er toe geleid dat veel van het oorspronkelijke veengronden zijn verdwenen. Door toenemend peilbeheer en luchttoetreding zijn de oorspronkelijke en specifieke bodemprofielen aan het veranderen. De gevolgen van overbemesting en stikstofdepositie zijn nog niet in te schatten.

Doordat verschillende geologische- en geomorfologiche elementen aan het oppervlakte komen en zelf dagzomend voorkomen bestaat de kans om ze aan een groot publiek te tonen. Op veel plaatsen zijn steilranden en essen direct zichtbaar in het landschap. Ook meanderende beken met hun oeverwallen, veendijken en veenafzettingen zijn duidelijk herkenbaar. Minder goed tot vrijwel onzichtbaar zijn de zogenaamde GEA-objecten, aardkundige objecten met een geologische, geomorfologische en bodemvormende oorsprong. Ze zijn vrijwel onbekend bij het grote publiek.

- Beleidsresultaten

Het onderwerp aardkundige waarden van waaruit de ontstaansgeschiedenis van ons land valt te herleiden, verdient bredere aandacht. Meestal hebben de bouwstenen van ons land in de kantlijn van beleid enige aandacht. Aandacht die ze daarbij moet delen met andere beleidsterreinen waarbij aardkundige waarden veelal worden ondergebracht b.v. die van de cultuurhistorie of landschapsontwikkeling. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de grotere “visuele” belevingswaarde van de gebouwde cultuurhistorische objecten en het huidige landschap.






egalisatie stroomdalen

De veelal “onzichtbare” delen van ons land, die veel sterker onze ontwikkelingsgeschiedenis hebben bepaald, worden letterlijk over het hoofd gezien. Het land waarop wij lopen, bouwen en leven is een historisch bodemarchief. Dit bodemarchief is nog steeds in ontwikkeling. We moeten echter zien dat het op veel plaatsen beschadigd of vernietigd wordt en nooit meer te herstellen zal zijn.

In de achterliggende beleidsgeschiedenis, zowel landelijk, provinciaal als op gemeentelijk niveau, is slechts mondjesmaat aandacht voor aardkundige waarden geweest.

Er is onvoldoende daadkracht en initiatief aan de dag gelegd waarbij:
• de Rijksoverheid voor zichzelf slechts een faciliterende rol ziet weggelegd, door deze afwachtende houding is van een landelijke en planmatige aanpak geen sprake;
• Op Provinciaal niveau wordt deze houding gebruikt om elk op de eigen wijze en opvatting beleidsonderdelen te ontwikkelen. Interpretaties en opvattingen over aardkundige waarden lopen daarbij soms sterk uiteen;
• Voor gemeenten is het veelal niet haalbaar om de specialistische kennis in huis te
halen. Samenwerking op regioniveau of provinciaalniveau zou hierbij nader
onderzocht kunnen worden.

Versnippering van beleid
Versnippering en aandacht van beleid heeft zich gekenmerkt door een zekere golvende beweging. Korte perioden van aandacht voor aardkundige waarden worden afgewisseld door een afnemende interesse. In perioden van aandacht wordt kennis opgedaan en kan wetenschappelijk onderzoek worden verricht. In de daarop volgende perioden vinden de wetenschappelijke publicaties hun weg naar archieven en wordt de opgedane kennis niet verder ontwikkeld. Privatisering van wetenschappelijke onderzoeksbureaus en een meer commerciële aansturing door universiteitsfaculteiten versterken het beeld van afnemende aandacht voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de grond waarop wij leven.



afgraving dekzanden


Op veel terreinen is sprake van een objectgerichte aanpak. De context waarin een en ander is ontstaan, ontwikkeld en aangelegd, wordt vaak niet onvoldoende belicht. Deze weg moeten we achter ons laten en overstappen op een brede gebiedsgerichte aanpak. Samenwerking en samenhang in het gehele traject tussen planvoorbereiding en planuitvoering (beheer) van deelnemende disciplines zal een grote toegevoegde waarde opleveren. Concreet betekent dit dat er meer samenhang moet komen en dat naast b.v. civieltechnische kanten ook geologische, geomorfologische, bodemkundige aspecten en de (geo)hydrologie, ecologie van het landschap, landschappelijke structuren en patronen een rol moeten spelen bij plannen.

Economische achtergronden
De sterke economische ontwikkeling van de laatste eeuw en zeker die van na de tweede wereldoorlog heeft veel bodemarchieven vernietigd. De aanleg van grote infrastructurele werken, stadsuitbreidingen en de aanleg van industrieterreinen hebben hier een belangrijke rol gespeeld. Ook een verdere drooglegging van het land ten behoeve van de landbouw, het graven van watergangen en een toenemend peilbeheer van oppervlakte water, heeft het oorspronkelijke bodemarchief geen goed gedaan.
In het bijzonder geldt dit voor bodems- en bodemlandschappen.
Daarnaast is er nog geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van b.v. stikstofdepositie en vermesting op de veranderingen van de oorspronkelijke bodemlandschappen.





grootschalige depositie mestsoffen


Hedendaagse natuuropvattingen
Niet voor de hand liggend maar zeker niet onvermeld dienen de werkzaamheden die worden uitgevoerd voor “natuurontwikkeling(sprojecten)” genoemd te worden. De behoefte bestaat om de achteruitgang van/in de natuur door menselijke activiteiten te “compenseren”. Het laten meanderen van cultuurlijk aangelegde watergangen tot “natuurlijke” beken. De aanleg van poelen voor amfibieën en retentievoorzieningen om verdroging van het land tegen te gaan, het opbrengen van gebiedsvreemde stoffen om de biodiversiteit te vergroten zijn voorbeelden om de achteruitgang in de natuur te willen compenseren.



een ´natuurlijke´ beek gecombineert met retentie voor hemelwater op de hoge gronden


Veelal staan deze activiteiten los van de geologische en geomorfologische en oorspronkelijke bodemlandschappen ter plaatse. Het bodemarchief kan hierdoor onherstelbaar beschadigd raken.
Vanuit de eigen kennis, ervaring of vanuit het gezichtspunt van natuurbeleving kan geheel verschillend naar deze ontwikkelingen gekeken worden. Zo kunnen verschillende vakgroepen spreken van (bodem)archiefvernietiging terwijl andere het beoordelen als biotoopvervalsing. In positieve zin kan het ook beoordeeld worden als natuurontwikkeling.

- Beleidsbelangstelling

Aandacht voor het landschap zowel Europees, landelijk en provinciaal/regionaal bestaat op verschillende terreinen. Deelaspecten als landschap, stedenbouw, cultureel erfgoed, archeologie, architectuur, natuurbescherming, zijn in het kader van verschillende wetgeving, richtlijnen en overeenkomsten ontwikkeld. Een nadere waardering van aardkundige waarden wacht nog steeds op duidelijk beleid. Toch zijn er op verschillende terreinen en niveaus initiatieven die een begin vormen tot beleidsintenties.
Inzicht in de aard en het voorkomen van waardevolle landschappen is relevant voor het landschaps- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Het Nederlandse landschap, de betekenis die het heeft als informatiebron van zijn ontstaansgeschiedenis, is daarin zowel nationaal als internationaal van belang.
Landschapstypen zijn beoordeeld op hun internationale kenmerkendheid, de mate van aantasting en hun nationale zeldzaamheid. Ook is aangegeven wat de meest kenmerkende gebieden zijn voor de verschillende landschapstypen. Hierbij zijn aardkundige, archeologische, historisch geografische, historisch bouwkundige en schaalkenmerken beschouwd.

Internationale aandacht
Als voorloper van meer aandacht voor aardkundige waarden binnen Europa wordt het “Handvest voor Mediterrane Landschappen” gezien. In 1992 sluiten een aantal Europese regio’s zich aaneen en ondertekenen het handvest. Door de Raad van Europa, een Europees neutraal forum van 44 landen zonder politieke agenda, wordt in 2000 de definitieve tekst van de Europese Landschapsconventie in Florence vastgesteld. Nederland heeft naast veel andere landen deze conventie nog niet geratificeerd. Al hoewel Nederland formeel zonder enige aanpassing van wet- en regelgeving en landschapsbeleid kan, is dit nog niet gebeurd. Grote voordelen moeten gezocht worden in een intensivering van geïntegreerd landschapsbeleid. Een pro-actieve houding bij de implementatie ervan zal zeker de landschapskwaliteit in ruimere zin ten goede komen.

Nationale aandacht, Rijksnota's
Nota Relatie landbouw, natuur en Landschapsbehoud (1975)
Deze nota beperkt zich tot het noemen van een negatieve invloed die de landbouw heeft op de variatie in de bodemgesteldheid en op de nadelige invloed van beeknormalisaties op geomorfologie en hydrologie. Deze eerste constatering wordt niet door beleidsconsequenties gevolgd.

Structuurvisie Natuur- en Landschapsbehoud (1977)
In de Structuurvisie Natuur en landschapsbehoud wordt het belang van bescherming van aardkundige waarden (geomorfologische structuur, geologische en bodemgesteldheid) op basis van natuurbeheer en landschapsbehoud onderkend. Als beleidsuitvoering aspect wordt de publicatie van de in 1976 uitgebrachte kaart schaal 1:250:000 door de “Bolwerkgroep” uitgangspunt. De werkgroep heeft als eerste een aardwetenschappelijke waardenkaart uitgebracht met een landelijke dekking. Aan de inventarisatie ligt geen voorafgaande classificatie ten grondslag. Het wordt uitgevoerd op basis van “the best professional judgement”.

Nota Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud (1984)
In deze nota wordt voor het eerst officieel uiting gegeven aan de wens om te komen tot een aardkundig beschermingsbeleid. Het verlies van kennis over ontstaan en ontwikkeling van het Nederlandse landschap wordt onderkend. Als aanvulling wordt de eerdere “Bolwerkkaart” herzien in 1981.
Het Rijk ziet in het verzamelen van aardwetenschappelijke informatie een taak voor provincies. Deze taak wordt door de Provincies op verschillende autonome wijze aangepakt. Hierdoor ontbreekt nationale systematiek.

Wet op de Bodembescherming (1987)
De wet op de Bodembescherming voorziet in de verplichting tot inventarisatie van relatief natuurlijke onvervuilde gebieden. Ook nu verhindert een provinciale aanpak een nationale systematiek, vooral voor het criterium gaafheid en de bescherming van dergelijke gebieden. Het levert een golf van provinciale inventarisaties op met uiteenlopende disciplinaire uitgangspunten.

Natuurbeleidsplan (1990)
Als achtergronddocumenten vormen 7 rapportages de grondslag voor het Natuur Beleids Plan. Aardkundig beschermingsbeleid wordt onder de noemer “specifieke landschappelijke waarden” gebracht. De doelstelling:”bij aardkundige waarden gaat het om de zelfstandige betekenis van a-biotische structuren, elementen en processen” wordt aan het aardkundige natuurbeschermingsbeleid toegekend.

Als hoofdlijnen van dit Rijksbeleid worden benoemd
• Het instandhouden van reliëf, bodemstructuur en aardkundige processen, waar het
aardkundige waarden betreft.

De belangrijkste aantastingen vragen een grote aandacht zoals b.v.
• Grootschalige cultuurtechnische- en waterstaatkundige werken
• Ontgrondingen waaronder egalisaties
• Aanleg of uitbreiding van infrastructuur
• Het remmen of stoppen van actieve aardkundige processen w.o.
- Vastleggen van verstuivingen
- Ingrepen in de waterhuishouding
- Aanleg van waterstaatkundige weken

Nota Landschap (1992)
Het onderdeel landschapbehoud uit het Natuurbeleidplan (1990) worden aardkundige waarden uitgangspunt voor de nota Landschap. Zo worden er “gebieden met specifieke landschappelijke waarden” zoals aardkundige en cultuurhistorisch waardevolle gebieden genoemd die opgenomen worden in grotere eenheden. Als onderdelen worden deze gebieden opgenomen in een “nationaal landschapspatroon” en in”gebieden behoud en herstel landschappelijke kwaliteit”.
In de Structuurschema Groene Ruimte (zie verder) krijgen de laatste een zware planologische bescherming.

Structuurschema Groene Ruimte (1993)
Met betrekking tot de sector landschap wordt het begrip “Nationaal Landschapspatroon” als volgt geïntroduceerd: “een selectie van patronen en elementen, die op de nationale schaal de identiteit van het landschap bepalen, ondergebracht in het Nationaal Landschapspatroon”. Aardkundige waarden worden opgenomen in dit patroon en de “gebieden behoud en herstel landschappelijke kwaliteit” worden omschreven als aardkundig waardevolle patronen en natuurlijke sedimentatie- en erosieprocessen. Er rust een zware planologische bescherming op de bedoelde gebieden.
In samenwerking met de verschillende provincies worden in de gebiedsvisies voor natuur, bos en landschap de ligging en de aard de aardkundige waarden bepaald en de gebieden begrenst. De invulling van de aardkundige waarden en de begrenzingen van de gebieden zijn door de verschillende provincies elk op hun eigen wijze geïnterpreteerd. Het gevolg is dat geen eensluidende begrenzingen bij grensoverschrijdende gebieden worden gebruikt. Verschillende aspecten worden verschillend beoordeeld en benoemd. Elke provincie neemt het werk met een eigen ambitie ter hand.

Wet Milieubeheer (1994)
Het besluit valt dat het bodembeschermingbeleid wordt ingepast in het gebiedsgericht milieubeleid. De term bodembeschermingsgebied wordt vervangen door het begrip “milieuaandachtsgebied” en dient in het provinciale milieubeleidplan te worden aangegeven. De kwaliteit van het milieu, op een of meer onderdelen, vraagt om bijzondere bescherming. Ook op aardkundige waarden is deze omschrijving van toepassing. Het maakt de weg vrij voor de bescherming van aardkundige objecten die geen andere waarden hebben, zoals zwaar bemeste terreinvormen en geologische ontsluitingen.

Nota Belvedère (1999)
De Nota Belvedèr, een gezamenlijke nota van de ministeries VROM, LNV, OC&W en V&W wordt in 1999 gepresenteerd. De nota geeft een visie op de wijze waarop met cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling kan worden omgegaan. Daarbij worden ook de maatregelen aangegeven die getroffen moeten worden. Het algemene beleidsdoel is:”Het herkennen en herkenbaar blijven van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als het landelijke gebied”. De aangewezen Belvedèregebieden zijn voor aardkundige kwaliteiten van belang indien de cultuurhistorie een nauwe relatie heeft met de aardkundige landschapselementen of structuren.

5e Nota Ruimtelijke ordening (2003-2004)
De Nota geeft een toekomstbeeld voor de ruimtelijke ordening die nodig is om maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en op te vangen. Ruimtelijke ordening geeft niet alleen voorwaarden aan voor economische ontwikkeling, maar ook voor een gevarieerd sociaal-cultureel leven in een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving. Als nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kassen en recreatievoorzieningen zich zonder goede ordening kunnen uitspreiden over de ruimte, dreigen er negatieve effecten, ook voor de economie. De open ruimte raakt dan versnipperd, gebieden worden eentonig en slibben dicht, de bereikbaarheid van steden gaat achteruit en hun vitaliteit vermindert.
Ruimtelijke ordening is daarom méér dan het op elkaar afstemmen van de kwantitatieve ruimtebehoeften. Het gaat ook om het bewaren en vergroten van de kwaliteit van die ruimte. Kwaliteit is moeilijker te definiëren en te meten dan kwantiteit. Kwaliteit is subjectiever. Mensen ondergaan en waarderen de ruimte en het gebruik daarvan ieder op hun eigen manier. Die waardering verandert in de loop van de tijd, en met die waardering veranderen de accenten in het ruimtelijke beleid mee.

De ruimtelijke kwaliteit wordt in een 7-tal criteria beschreven waaronder:
Ruimtelijke diversiteit
> Verschillen tussen stad en land moeten worden geaccentueerd.
> Uiteenlopende stedelijke milieus en landschappen moeten hun eigen karakter
kunnen behouden en versterken.

Daarvoor is onder meer van belang:
Behoud en versterking van karakteristieke landschappen van Noordwest-Europese betekenis zoals b.v. duinen, getijdengebieden, veenweidegebieden, droogmakerijen, zeekleipolders, rivierengebieden, wetlands).

Culturele diversiteit
> Mensen en groepen moeten zich op hun eigen manier kunnen ontplooien.
> Er moet ruimte zijn voor een verscheidenheid aan culturele, recreatieve/ en
bewegings-activiteiten.

Het gaat om behoud of versterking van:
Gebieden met hoge cultuurhistorische waardekarakteristieke landschappen van nationale of regionale betekenis zoals b.v. hoogveenontginningsgebieden, veenweidegebied, beekdal, bos,
Kleinschalig landschap) cultureel erfgoed en diversiteit in architectuur.

Aantrekkelijkheid
> Behoud van landschaps- en stedenlijk schoon is een cultuuropgave.
> Er is meer aandacht nodig voor ontwerp en inrichting, niet alleen van stad en
landschap, maar ook van de inpassing van infrastructuur.

Planologische Kern Beslissing, Nota Ruimte (2004)
In 2004 wordt door de rijksoverheid (ministeries VROM, LNV, EZ en V&W) de Nota Ruimte gepresenteerd. Hoofddoel van de nota is om voor het landelijk ruimtelijk beleid ruimte te scheppen voor de verschillende ruimte vragende functies.
De nota gaat uit van de lagenbenadering waarbij de ruimte opgebouwd is uit drie lagen
- Ondergrond (water bodem, en het zich daarin bevindende leven)
- Netwerken (alle vormen van zichtbaar en onzichtbare infrastructuur);
- Occupatie (ruimtelijke patronen door menselijk gebruik)

In de Nota Ruimte worden een 20-tal Nationale Landschappen aangewezen. Deze landschappen zijn gebieden met een internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorie en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt. Uitgangspunt moet zijn “behoud door ontwikkeling”: mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (ja, mits principe). Binnen de Nationale Landsschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Voor de bodem wordt specifiek beleid, voor de ondergrondse ordening geformuleerd. De bodem is van oudsher de drager van activiteiten op en boven het maaiveld. Het dient als gebruiksfuncties als landsbouw, grondwater en infrastructuur. Zorgvuldig omgaan met de bovenste laag van de ondergrond is van belang. De verantwoordelijkheid van het gestelde beleid wordt in eerste instantie bij provincie en gemeente neergelegd.
Het Rijk toetst of de provincies in de streekplannen aandacht besteden aan de landschappelijke kwaliteit, ook buiten de Nationale Landschappen. Voor de toetsing van de plannen zijn kernkwaliteiten als natuurlijke-, culturele-, belevings- en gebruikskwaliteit gehanteerd.
De aangekondigde Nota Landijs wordt uitgangspunt voor de uitwerking van de verschillende beleidsterreinen met betrekking tot aardkundige waarden. De hoofddoelstellingen van de Nota Landijs is “het herkenbaar houden van de
a-biotische ontstaansgeschiedenis van Nederland, mede ter ondersteuning van de instandhouding van ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische, hydrologische en economische kwaliteiten van de leefomgeving”.

Daarnaast zijn operationele doelstellingen geformuleerd t.w.
• Instandhouden, herstel en ontwikkeling van de meest waardevolle aardkundige
verschijnselen die betrekking hebben op de Nederlandse ontstaansgeschiedenis;
• Behoud en versterking van de rol die aardkundige verschijnselen hebben voor het
functioneren van ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische, hydrologische
en economische kwaliteiten van gebieden;
• Bevorderen van de zorg voor een betere benutting van aardkundige
verschijnselen door andere overheden, organisaties, particulieren bij
planvorming,inrichting en beheer;
• Versterken van kennis en voorlichting over aardkundige waarden.

Provinciale aandacht
De meeste Provincies zijn duidelijk verder gevorderd voor wat betreft de waardering van aardkundige waarden. Op het congres “Waarden in Ruimte” van het Koninklijk Nederlands Aardkundig Genootschap in november 2003 presenteren de provincies elk voor het eerst hun beleidskaarten aardkundige waarden.

Bij het samenstellen van een gezamenlijke landelijk dekkende kaart ontstaan verschillende problemen:
• Rijk en provincie gebruiken verschillende gebiedbegrenzingen en uitgangspunten
voor beleid;
• Friesland beschouwd terpen als aardkundig waardevol, Groningen echter beschouwd
zijn wierden als cultuurhistorisch erfgoed
• Zowel terpen als wierden worden wel als internationaal bijzonder beschouwd door
de Food and Agricultural Organisation of the United Nations (FAO);
• Drente waardeert op themaniveau de essen zowel bij de aardkundige waarden als
tot cultuurhistorisch waardevolle gebieden en heeft aanvullend beleid voor het
behoud en herstel.
• Noord Brabant kent voor de essen alleen vanuit cultuurhistorisch oogpunt waarde
toe, wel wordt specifiek aandacht gegeven voor herstel van steilranden.
• De Rijksoverheid wil de veenweidegebieden vanuit cultuurhistorisch oogpunt als
internationaal waardevolle gebieden beschermen, internationale aardkundige
waardevolle veengebieden komen slecht op zeer beperkte schaal voor.
• Sommige provincies hebben en langere historie voor wat betreft beleid voor
aardkundige waarden, daarbij worden ze op uiteenlopende beleidsterreinen beschermd
en/of gewaardeerd.

Streekplan van de Provincie Gelderland (1996)
In het Streekplan 1996 is een bescheiden plaats ingeruimd voor aardkundige waarden.

Tekstueel is de volgende tekst opgenomen
De bescherming van aardwetenschappelijke waarden heeft als doel het behoud en herstel van specifieke bodemkwaliteiten en het behoud van bijzondere geomorfologische verschijnselen in de betreffende gebieden. In de aangegeven gebieden worden de aanwezige waarden door middel van toegespitst beleid beschermd. Ontwikkelingen en uitbreiding van activiteiten die leiden tot verontreiniging, aantasting of uitputting van de bodem of aantasting van de geomorfologie in het algemeen is niet toelaatbaar. Voor enkele typen bodems is ook verlaging van het grondwater niet acceptabel. Ook kleinschalige ingrepen zijn niet zonder meer toegestaan. Om kleinschalige ingrepen als egaliseren, dempen en graven van sloten, scheuren van landschap, afgraven, aanvullen of ophoging van gronden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen te reguleren. Dient in het bestemmingsplan een stelsel van aanlegvergunningen te worden opgenomen.
Ontgrondingen zijn mogelijk wanneer natuurontwikkeling dit vereist en het gebied niet binnen de zone “natuur” valt. Andere ontgrondingen, aanleg of uitbreiding van rijks- en provinciale wegen en hoofdwatergangen, grootschalige woon- en industriële bebouwing en inrichtingen voor afvalverwerking zijn niet toegestaan, tenzij een zwaarwegend maatschappelijk belang dit vereist en er geen redelijke alternatieven zijn. Het beleid is er op gericht militair gebruik in deze gebieden tegen te gaan
”.

De toelichting vermeldt het volgende.
Het geformuleerde beleid voor aardwetenschappelijke waarden vervangt het ruimtelijke beleid voor bodembeschermingsgebieden zoals dat is vastgelegd was in het intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden 1992.
De selectie van gebieden is gemaakt aan de hand van de criteria zeldzaamheid van Gelderland, gaafheid, representativiteit (kenmerkendheid van het verschijnsel), educatieve en wetenschappelijke waarde, en voor bodemkundige waarden ook de diversiteit. In de aangegeven waardevolle gebieden dient recht gedaan te worden aan de onderscheiden waardevolle en onvervangbare verschijnselen. Ze mogen in het algemeen niet worden vergraven, ontgrond of geëgaliseerd. Dat wil niet zeggen dat er in het geheel geen ingrepen mogen plaatsvinden, maar wel dat per ingreep wordt bezien wel effect dit heeft. Bijvoorbeeld: de bouw van een enkele woning op de Veluwse stuwwal hoeft deze niet aan te tasten, dezelfde woning in een onvergraven beekdal zou het beekdal wel grote schade doen.
Buiten de waardevolle gebieden kunnen er op lokaal niveau ook aardwetenschappelijke verschijnselen bestaan, die vragen om een adequate bestemmingsplanregeling. Deze zijn echter van lokaal belang en worden niet op de kaart aangegeven
”.

De waardevolle objecten zijn op de begeleidende kaarten aangegeven. De oorspronkelijke inventarisaties, uit de jaren ´70 en ´80, voor de geomorfologische objecten, door Drs. Gerard. P. Gonggrijp, en bodemvormende landschappen, door G.J. Born, worden daarvoor nog steeds als basisgegevens gebruikt.
Ontwerp Streekplan 2004
Momenteel wordt er aan het Ontwerp Streekplan 2005 gewerkt dat in de tweede helft van 2005 zal worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Het Ontwerp Streekplan geeft de door Provinciale Staten vast te stellen beleidskaders vast met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling voor de komende 10 jaar. Het Streekplan is er op gericht om verschillende functies in regionaal verband een zodanig plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteit van de functies versterkt worden en dat zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het plan gaat uit van een dubbele afstemming t.w.
• Verticale afstemming
• Horizontale afstemming

Verticale afstemming
Als schakel tussen Rijks- en Gemeentelijke plannen op het gebied van ruimtelijke ordening fungeert het Streekplan. Het is de vertaling van het Nationaal ruimtelijk beleid via het Streekplan naar gemeentelijk ruimtelijk beleid. De huidige aanpassing is een uitwerking van door het kabinet vastgestelde Nota Ruimte (april 2004). In de Nota stelt de overheid zich verantwoordelijk voor de keuze van gebieden en thema’s die als van nationaal belang worden aangemerkt. Het geldt daarbij als belangrijk sturingsgereedschap onder het motto “decentraal wat kan, centraal wat moet”. Naast de door het rijk verwachtte doorwerking van rijksbeleid verwacht de overheid dat provincies een sterk regisserende rol voor de begeleiding van regionale ontwikkeling.

Horizontale afstemming
In de huidige periode van Staten van de Provincie Gelderland worden tal van omgevingsplannen voor de middel/lange termijn vernieuwd. Hierbij kan gedacht worden aan plannen voor milieubeheer (GMP3), waterbeheer (WHP3), Verkeer en vervoer (PVVP2) en ruimtelijke ordening. Recent heeft de provincie de Reconstructieplannen Achterhoek/Liemers en Veluwe/Vallei vastgesteld. De invalshoeken van de verschillende ruimtelijke/omgevingsplannen worden intergraal afgestemd en worden vertaald naar het Ontwerp Streekplan.
In het streven van de provincie naar meer gebiedsgericht beleid wordt door een 6-tal regio’s, w.o. regio Achterhoek een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontwerp Streekplan.

Door een versterking van de ruimtelijke kwaliteit wil de provincie een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit teweeg brengen. Ruimtelijke kwaliteit is een complex begrip dat op verschillend schaalniveau kan worden uitgewerkt. Het heeft betrekking op de kenmerken die aan de ruimte kunnen worden ontleend. Het geheel van die kenmerken en de betekenis die het voor de samenleving heeft kan worden uitgedrukt met de termen “gebruikswaarde”, “belevingswaarde”, “toekomstwaarde”.
Een hoge gebruikswaarde ontstaat als de ruimte meervoudig wordt gebruikt voor wonen, werken, recreëren en transporteren zonder dat deze vormen elkaar hinderen en het liefst elkaar aanvullen en versterken. Belevingswaarde wordt bepaald als ruimtelijke variatie tegen de achtergrond van karakteristieke kenmerken als identiteit, sociale cohesie, culturele diversiteit en van de herkenbaarheid van cultuurhistorie. Toekomstwaarde wordt veelal bepaald door het samengaan van milieukwaliteit, duurzaamheid, robuustheid en flexibiliteit in de tijd. In onderlinge samenhang bepalen deze “waarden” de ruimtelijke kwaliteit.

Aardkundige waarden
Gelderland heeft een rijke verscheidenheid aan bodems die samenhangen met de ondergrond waarop zij is ontstaan.
Bij de aangegeven belangrijke regio’s worden genoemd:
• de Achterhoek, licht hellend met dekzand;
• het Oost-Nederlands Plateau met abrupte rand en diverse bodems.

Bodem en reliëf hebben in combinatie met de watergesteldheid sterk bijgedragen aan de rijke landschappelijke verscheidenheid en de ecologische kwaliteiten binnen de provincie. Naar de toekomst toe vormen zij ook de basis voor verscheidenheid en kwaliteit. De bodems verschillen in draagkracht en gevoeligheid voor verdroging en vervuiling. In sommige gebieden is de draagkracht al overschreden door overbemesting en dergelijke. De provincie hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke keuzen de gebiedsspecifieke bodemkwaliteiten betrokken worden. Onderdelen van het complex van bodem, ondergrond en reliëf, hebben zulke kenmerkende en bijzondere kwaliteiten van Laatlokaal belang, dat de provincie er extra aandacht voor vraagt. Veelal hangen de bedoelde kwaliteiten samen met cultuurhistorische en landschapsvisuele verschijnselen. Voor de overige gebieden met aardkundige waarden vraagt de provincie rekening te houden met de kwaliteiten bij bestemming, inrichting en beheer.

- Beoordelingscriteria

Op basis van een aantal criteria is in de rapportage het belang aangegeven. De criteria die bij de beoordeling zijn gehanteerd zijn:
• Zeldzaamheid
• Gaafheid
• Diversiteit
• Representativiteit
• Educatieve waarde
• Wetenschappelijke waarde

Zeldzaamheid
Zeldzaamheid geeft een indruk van de frequentie van voorkomen van een bepaald geologische of geomorfologisch verschijnsel binnen de Provincie Gelderland.

Gaafheid
Gaafheid heeft betrekking op de mate van beïnvloeding van de mens. De beïnvloeding kan door uiteenlopende handeling ontstaan zijn zoals door afgraven, wegenaanleg, huizenbouw of kanalisatie.

Diversiteit
Hieronder wordt verstaan de ruime variatie in verschijnselen. Dit gegeven wordt belangrijk geacht bij het onderzoek naar het biotisch milieu (flora en fauna).
Een gebied met een grote variatie in a-biotisch milieu (geologie, bodem, klimaat, water) in samenhang met een rijke flora en fauna kent een zekere mate van complexiteit en stabiliteit waardoor het zeer moeilijk vervangbaar is.

Representativiteit
Dit geeft de mate aan waarin een geologisch of bodemkundig object de vertegenwoordiger is van de natuurlijk of langdurige cultuurlijke processen die hebben plaatsgevonden of plaatsvinden. Bedoeld wordt hiermee hoe goed ontwikkeld, een verschijnsel, een vorm, een bodem of een afzetting is.

Educatieve waarde
Educatieve waarde heeft een nauwe verwantschap met de wetenschappelijke waarde omdat het ontstaan van bepaalde fenomenen van belang wordt geacht.

Wetenschappelijke waarde
De zuiver wetenschappelijke waarde wordt bepaald door de interesse die de wetenschap heeft naar de ontstaansgeschiedenis (geogenese) en de duur van de processen die hebben plaatsgevonden of nog zullen plaatsvinden.

In bijlage 1 (zie onder september) is het overzicht opgenomen met de uitslagen van de inventarisatie voor de waardevolle geologische en geomorfologische waardevolle objecten die voorkomen binnen de gemeente grenzen van Winterswijk.

In bijlage 2 (zie onder september) is het overzicht opgenomen met de uitslagen van de inventarisatie voor de waardevolle bodems en bodemlandschappen die voorkomen binnen de gemeente grenzen van Winterswijk.

In bijlage 3 (zie onder september) zijn de waardevolle objecten en bobems in de geologische tijdschaal geplaatst, tevens zijn daarbij aangegeven welke Winterswijkse naamgeving daarvoor gebruikt wordt. Dit is voor de betreffende afzetting voor Nederland een zgn. typelokaliteit

- Belangrijkste waarden in Winterswijk

Gezien de complexiteit en de veelheid van mogelijke aardkundige waarden zullen vanaf hier de meest in het oogspringende waarden voor zover voorkomen in het landschap verder worden uitgewerkt.

Muschelkalk
In Nederland zijn afzettingen van gesteenten slechts op een klein aantal plaatsen aan het oppervlakte of vlak daaronder toegankelijk.
Zo vinden we alleen in Zuid Limburg afzettingen uit het Tijdvak Carboon (363 – 290 miljoen jaar voor. In Winterswijk komen de afzettingen uit het hoofdtijdvak Mesozoïcum op een klein gebied tot vlak aan de oppervlakte voor. Sinds ongeveer 1920 worden de zgn Muschelkalk afzettingen in dagbouw geëxploiteerd. Muschelkalk wordt o.a. gebruik als vulstof bij asfaltverhardingen en in de porseleinindustrie. Jaarlijks wordt ca. 20.000 ton Muschelkalk gedolven.
De Muschelkalk afzettingen zijn in het Tijdvak Trias afgezet. Dit duurde van ongeveer 248.000.000 miljoen jaar geleden (Vroege Trias) tot ongeveer 213 miljoen jaar geleden (Late Trias). Het gebied was toen een binnenzee onder invloed waarvan een dunne gelaagde, soms mergelachtige grijsblauwe kalksteen afgezet.

In de overgangzone van Laat Bondzandsteen naar Vroege Trias is de roodbruine Bontzandsteen duidelijk waarneembaar. Aangenomen wordt dat de Muschelkalk een zeeafzetting is en dat de Bontzandsteen een eolische (windafzetting’s) oorsprong kent.





Beekdalen
Al in Periode Vroeg Pleistoceen ontstaan erosiedalen als gevolg van uitspoeling van de in de Tijdvak Tertiaire kleiige afzettingen. Aan het einde van de Tijd Saalien en Weichselien wordt de
plateauachtige structuur door fluvioglaciale erosie verder versterkt waarbij eerdere afzettingen sterk worden doorsneden.
In het westen van Winterswijk bereiken sommige geulen een diepte tot wel 70 meter. De erosiedalen werden later weer door gedeeltelijk opgevuld door zand en grind waarin op hun beurt later een deel van de huidige beken zijn ingesneden. Niet alle beken lopen momenteel door dergelijke Kwartiare erosiegeulen.

Keileemafzettingen
De kracht van het landijs in het Saalien was niet krachtig genoeg om hindernissen die ze tegen kwamen op te stuwen. Toch heeft de kracht van het landijs veel sporen achtergelaten. Naast de fluvioglaciale sedimenten zijn de keileemafzettingen van grote betekenis. Het bestaat uit grofzandige klei en kleiig grof zand. Naast deze fijnere afzettingen komen in de ondergrond grove grondmorene en zwerfstenen voor. Deze werden door het landijs vanuit Noorwegen en Zweden aangevoerd. Vooral op de plateaus komt keileem in Winterswijk over vrij grote oppervlakten voor. Soms tot dicht aan het oppervlakte.

Daarnaast bestaat het keileem uit meer regionaal voorkomende sedimenten van geërodeerde tertiaire en Mesozoïsche klei. De dikten van de keileempakken zijn sterk wisselend van 0.5 meter tot wel 3 meter dik. In Woold komen een tweetal plekken voor die een dikte van 10 meter hebben. De keileemafzettingen kennen een klein poriënvolume en hebben daarom een geringe waterdoorlatendheid. Dit heeft een grote gevolgen gehad op de bodemvormende processen en de manier waarop het landschap in gebruik genomen is.

Dekzandafzettingen
In het Eemien, een Tijd met een betrekkelijk vriendelijk en vrij warm klimaat konden loofbossen ontstaan. In de volgende koudere tijd, het Vroeg Weichselien kon deze vegetatie nog redelijk stand houden. Hierdoor bleven de zandverstuivingen relatief lokaal van karakter. In het Midden Weichselien ging de temperatuur daling door, kwam de Noordzee weer geleidelijk droog te liggen en kreeg het klimaat een meer continentaal (land)klimaat.
Het landijs in het Weichselien bereikte Nederland niet meer, het bleef in Sleeswijk-Holstein steken. Onze omgeving kwam in de greep van de kou te liggen. Eeuwenlang heerste er temperaturen die de ondergrond permanent tot op grote diepte bevroren. Een situatie met een permanente bevroren ondergrond wordt aangeduid “permafrost” een gebied vergelijkbaar als de huidige toendra’s in Siberië. De weinige begroeiing bestond uit dwergwilgen, dwergberken kruiden en mossen. Slechts dieren als de oeros, wolharige neushoorn, eland en rendier konden het in dit koude en ruwe klimaat uithouden.
In de tijd waarin de vegetatie geheel afwezig was heerste er in onze omgeving een poolwoestijn. In de koudste tijd kwam helemaal geen vegetatie meer voor. Het door smeltwater en rivieren afgezette materiaal ging over grote oppervlakten verstuiven. Het zand verplaatste zich dicht boven de grond, door de veelal uit het noordwesten heersende winden. Het fijnere stof waaide hoog op. Plaatselijk kon uniform materiaal bij elkaar worden afgezet en een zgn. keienvloertje of “desert-pavement” ontstaan.. Na dergelijke stormen was het gebied bedekt met mengsels van zand en ijs dat in hopen verspreid over een groot gebied voorkwam. Tijdens de situatie van dooi in het voorjaar trad er verspoeling plaats van dit materiaal waarbij de afzettingen van zand zich naar de lagere plaatsen verplaatste. Dergelijke afzettingen bedekten grote gebieden en andere afzettingen. De huidige benaming is hiervan afgeleid namelijk de zgn. “dekzanden”.

In de omgeving van Winterswijk werd gedurende het Weichselien het gehele gebied bedekt met deze dekzanden. De afzettingen verschillen niet allen in dikte van de afgezette laag maar ook de samenstelling is niet overal hetzelfde. In de erosiedalen is op de oude grind en grof zand afzettingen dat in de dalen al eerder was afgezet en enkele meters dik is, vrij vlak gelegen dekzand afgezet. Op de plateaus zijn dunne lagen dekzand afgezet tot een maximale dikte van 1.50 m. Terwijl op de hoogste punten van de plateaus het dekzand geheel ontbreekt of is gemengd met oudere lagen. De verschillende dekzanden zijn van grote betekenis geweest voor de verdere vorming van het landschap. De voorkomende beken werden door deze afzettingen naar de zijkant van de dalen verdrongen. Op de dekzandafzettingen ontwikkelden zich veel oude bouwlanden de zgn. essen of kampen.

Veenafzettingen
Veengroei begon in de laatste Tijd van het Weichselien plaatselijk al op te treden. Onder invloed van klimaatsverbetering ontstonden hogere temperaturen en nam de luchtvochtigheid toe en zette de veenvorming goed door vanaf het Vroeg Holoceen. Op veel plekken in Oost Nederland stagneerde het grond- en overstromingswater. Hiervoor verantwoordelijk was het voorkomen van tertiare kleilagen en keileemafzettingen in de ondergrond. In de voorkomende laagten konden hierdoor meertjes ontstaan. In de gevormde modder vonden riet en zeggen een standplaats. Wanneer deze planten afstierven zorgde het natte milieu ervoor dat de afbraak en de vertering van de organische stof kleiner was dan de vorming van nieuw organisch materiaal. Organisch materiaal hoopte zich op en er kon riet- en zeggeveen ontstaan. Bomen vestigden zich hier na verloop van tijd op het veenpakket en onttrokken voedingstoffen uit de ondergrond. Dit bosveenpakket groeide niet overal even snel en maakte daardoor steeds minder gebruik van het voorkomende eutroof grondwater. Uiteindelijk waren zij geheel afhankelijk van Oligotroof hemelwater. Hierop ontwikkelde zich veenmos, wollegras en zonnedauw dat in grote oppervlakten voorkwam. Door de onafhankelijkheid van grondwater konden deze veenpakketten zich in vochtige warme tijden zowel verticale en horizontale uitbreiden.
Afhankelijk van de voorkomende omstandigheden als voedselrijkdom en samenstelling kunnen de volgende indelingen gemaakt worden.

Op basis van het voorkomen van voedselrijkdom:
• Eutroof veen, ontstaat in voedselrijk (grond) water
• Meseotroof veen, ontstaat in min of meer voedselhoudend water
• Oligotroof veen, ontstaat in voedsel (arm) hemelwater

Op basis van de samenstelling van de voorkomende vegetatie b.v.:
• Zeggeveen
• Rietveen
• Bosveen
• Mosveen

In de Winterswijkse situatie zijn de verschillende vormen van veenvorming voorgekomen. De plaatsen waar door overstroming of grondwater eutroof-veen ontstond, de zogenaamde “goren” of “broeken” zijn aan de plaatselijke naamsaanduidingen nog te herkennen. Voorbeelden hiervan zijn o.a. het Bunninkgoor, het Grote Goor, het Bessinkgoor en het Zwanebroek.
Op plaatsen waar door oligotrove omstandigheden hoogveen ontstond ontstonden veengebieden als het Korenburger veen, Wooldsche Veen, Vragenderveen en Meddose- en Kottenseveen. In veelgevallen zijn de venen ontgonnen door turfwinning t.b.v. de energievoorziening.
Plaatselijk vindt, door bescherming van natuurterreinen weer regeneratie van hoogveen plaats zoals in het Wooldsche Veen.

Cultuurrelicten
Voornamelijk door landbouwkundige oorzaken zijn nog slechts een klein aantal oudere cultuurrelicten over. Toch zijn ze van belang door hun bijzondere natuurwaarden. Kenmerkend zijn de voedselarme bodems, kaal zand, extreem microklimaat en begroeiing die veelal tot de eerste fase beperkt blijven.

Heideperceeltjes
Tot het einde van de 19e eeuw bestonden grote delen van de Achterhoek uit droge arme zandgronden waarop uitgestrekte heidevelden voorkwamen. De incidenteel voorkomende boerennederzettingen hadden een kleine akker en een groot terrein om de schapen te laten grazen. Overdag graasden de schapen en ’s avond werden ze in de potstal bijeen gebracht. Door de grazende schapen werd de vegetatie kort gehouden en werden voedingsstoffen aan de bodem onttrokken. Via de mest uit de potstal werden de voedingsstoffen aan de akkers toegevoegd.

Door deze verschraling konden grote heidevelden ontstaan. Omstreek 1880 bestond ca. 36% van de oppervlakte van Winterswijk nog uit heidevelden. Momenteel bestaand minder dan 1% nog uit heidevelden. Veelal zijn deze kleine relicten “ontsnapt” aan de opschaling van de landbouw.

Stuifzanden
Waar de schrale heidevelden te intensief werd begraasd, gebrand, geplagd of betreden door vee, verdween uiteindelijk ook de begroeiingen en kwam het Pleistocene zand aan de oppervlakte. De wind kreeg vat op de bijna boomloze heidevelden en er ontstonden stuifduinen, de duinen van het binnenland.

Omstreeks het begin van de 19e eeuw veranderde het agrarische systeem. De heide verloor zijn economische functie en er werd een andere bestemming gezocht. Veel heidevelden werden ontgonnen tot landbouwgrond of bos. Dit leidde tot pogingen om de stuifduinen vast te leggen. Men ontdekte al snel dat de grove den redelijk goed groeide. Door de ontwikkeling van de mijnbouw in Limburg werden veel stuifzanden aangeplant met grove den om aan de vraag van mijnhout te kunnen voldoen. In Winterswijk is hiervan het Rommelgebergte een voorbeeld.

- Aardkundige waarden in Winterswijk

De betekenis van het Nederlandse landschap kan op verschillende manieren tot utdrukking worden gebracht. Recreatie, historische waarde, belevingswaarde of diversiteit van het landschap kan dan als uitgangspunt gebruikt worden. Aardwetenschappelijke waardering heeft tot op heden een ondergewaardeerde rol gespeeld bij de waardering van een landschap. Veelal is vanuit een meer biologische waarneming een gebied als belangrijk aangemerkt. Het resultaat hiervan is dat veel geologisch, geomorfologisch en bodemkundig belangrijke objecten verloren zijn gegaan of onherstelbaar beschadigt. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten voor stadsuitbreiding, wegenaanleg, industrievestigingen, ontgrondingen, cultuurtechnische- en waterstaatkundige werken. Ook door het afwerken van groeven of het gebruik ervan als stortplaats zijn geologische afzettingen en bodems verloren gegaan.

Geologie en geomorfologie
In de jaren ‘70 is op initiatief van het toenmalige Rijksinstituut voor Natuurbeheer begonnen met een enquête en inventarisatie van de belangrijkste zgn. GEA-objecten. De term is afkomstig van het Griekse woord “Gaia” dat aarde of bodem betekent. De uiteindelijke rapportage, door Drs. Gerard P. Gongrijp, is eind jaren ‘80 gepresenteerd waarbij de uitkomsten van de enquêtes en de inventarisaties per provincie waren geordend. Het onderzoek en de uitkomsten worden nu nog steeds als basisonderzoekgegevens voor het Ontwerp Streekplan 2004 van de Provincie Gelderland gebruikt.

Bodemvorming
Naast de inventarisaties van de GEA-objecten uit de vorige paragraaf is er door
G.J. Born eind jaren ‘80 een Gelderland een inventarisatie uitgevoerd onder de naam ”Inventarisatie van aardwetenschappelijke waardevolle bodems en bodemlandschappen”. Ook dit onderzoek wordt nog steeds als basisonderzoek door de provincie Gelderland gebruikt in het kader van aardkundige waarden in het Ontwerp Streekplan 2005.

Voor de bescherming van de aardwetenschappelijke waardevolle bodems is van belang dat rekening wordt gehouden met het specifieke karakter van het gebied. Specifieke aandacht moet daarom gegeven worden aan het ontstaan van de verschillende bodemtypen. De huidige bescherming is opgebouwd rondom een meer algemene karakter die een algemeen beeld schets van belangrijke bodems en bodemlandschappen. Deze bescherming heeft betrekking op het instandhouden van het voorkomende reliëf. Juist reliëf kenmerkt zich als belangrijkste drager en is veelal bepalend voor de grote variatie van voorkomende bodems. Verstoring van het reliëf heeft een vrijwel direct een nivellering tot gevolg en tegelijkertijd verdwijnt het zichtbare beeld van het veelal lange proces van bodemvorming of bodemvormende processen.
Als voorbeelden van bedreigingen van bodems- en bodemlandschappen kan (diep)ploegen of spitten genoemd worden. Grondwateronttrekking leidt tot luchttoetreding dat tot vertering van het bodemprofiel kan leiden.

Voor een specifieke bescherming is het daarom nodig dat bij voorbereiding en planning van projecten aandacht is voor het diverse karakter van bodems en bodemlandschappen.
Afhankelijk van gewenste specifieke bescherming is een indeling naar de ontstaansgeschiedenis van de verschillend bodemtypen van belang.

Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in:
• Bodems die een langdurige bodemvorming hebben ondergaan, de podzolen;
• Bodems die slechts een geringe bodemvorming hebben ondergaan, de vaaggronden;
• Bodems die zijn ontstaan door een lange landbouwgeschiedenis in het gebied, de bruine en zwarte eerdgronden;
• Bodems die ontstaan zijn uit organisch materiaal, de moerige gronden of venen.

Bodems die een langdurige bodemvorming hebben ondergaan
Podzolgronden
Tot deze groep van bodems behoren de Podzolgronden. In algemene zin hebben deze gronden een dunne humushoudende laag grond en zijn ontwikkeld in een zandig moedermateriaal.
Haarpodzolen worden gekenmerkt door een loodzandlaag en een min of meer verkitte ijzerlaag en zijn vooral gevoelig voor verstoring. Ploegen of spitten kan leiden tot ernstige verstoring van de natuurlijke opbouw van het profiel.
Veldpodzolen staan onder invloed van het aanwezige grondwater. Grondwateronttrekking of ontwatering leidt al gauw tot aantasting van het bodemprofiel. Reductieprocessen zijn essentieel bij de bodemvorming van veldpodzolen. Ploegen of spitten kan ook hierbij leiden tot ernstige verstoring van de natuurlijke opbouw van het profiel.
Holtpodzolen worden gekenmerkt door een geleidelijke overgang van de verschillende horizonten. Ploegen of spitten leidt net als de voorgaande podzolen tot ernstige verstoring van de natuurlijke opbouw van het profiel.

Bodems die slechts een geringe bodemvorming hebben ondergaan
De Vaaggronden zijn ontstaan in zandige of kleiige afzettingen. Er heeft zich relatief weinig bodemvorming voorgedaan.
Drecht-, Polder- en Vlakvaaggronden zijn het meest kwetsbaar omdat juist zij ontstaan zijn onder invloed van het aanwezige grondwater. Bij verlaging van het grondwater verliest de bodem haar specifieke karakteristiek. Het landschap verarmt vooral door het verdwijnen van deze natte gronden met landbouwkundige beperking

Bodems die zijn ontstaan door een lange landbouwgeschiedenis in het gebied
Eerdgronden
De groep van eerdgronden bestaan voornamelijk door een eeuwenlange landbouwkundig gebruik. Bescherming om het bestaande reliëf en gebruik te handhaven zal veelal voldoende bescherming bieden. Aanvullend is het verlagen van het grondwater ongewenst.

Bodems die ontstaan zijn uit organisch materiaal
Moerige gronden en Venen
De moerige gronden en venen bestaan voor het belangrijkste deel uit organisch materiaal. Dit materiaal is zeer gevoelig voor verlaging van de grondwaterstand. Hierdoor treedt een proces van mineralisatie en inklinking op. Veel van de veengronden zijn verdwenen door de winning van veen als brandstof in de eerste helft van de 20e eeuw. Door beschermende maatregelen vindt momenteel weer regeneratie van hoogveen plaats in b.v. het Wooldsche Veen.

- Jonge ontginningen landschap

De uitdrukking van het eeuwenoude landschap op basis van de door natuurlijke omstandigheden ingegeven bewonersgeschiedenis vervaagd door ingrepen als drooglegging en schaalvergroting in de landbouw. Door de komst van de kunstmest konden de arme heidevelden vanaf het begin van de 20-eeuw konden ze daarom langzaam in cultuur gebracht worden. In diezelfde tijd zijn de hoogveengebieden ontgonnen ten behoeve van de turfwinning waardoor veenputten ontstonden.
Oorspronkelijk lagen de boerderijen aan of in de buurt van essencomplexen. Later volgde de ontwikkeling naar de andere ontgonnen gebieden. Hierdoor kon een uiteenlopend landschapstype ontstaan. Over het algemeen treft men hier zelden of nooit een nauwe verbondenheid aan met visueel waarneembare occupatiepatronen en fysisch geografische gesteldheid. Kenmerkend is rationele opzet met rechtlijnige patronen van wegen, sloten en verkaveling.

Vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw vinden ingrijpende maatregelen in dit landschap plaats. Door schaalvergroting en intensivering van de landbouw wordt de ontwatering drastisch verbeterend, Veel sloten en greppels worden als overbodig aangemerkt en verdwijnen. Kleine percelen worden samengevoegd. Het landschap verzakelijkt. Heggen en struwelen verdwijnen en grasbestand wordt door bemesting, verzanding en herinzaai veranderd. Veel delen verliezen hierdoor hun oorspronkelijke karakter. Enkele delen zijn aan deze drift kunnen ontsnappen en herbergen daardoor een rijkdom aan graslanden, heggen en struwelen.


Halfnatuurlijke landschappen
Strikt genomen heeft Winterswijk geen natuurlijk landschap meer. Een landschap waar door natuurlijke invloeden flora en fauna voorkomt, beïnvloed of bepaald wordt. Door menselijke handelen is er een landschap ontstaan dat nagenoeg natuurlijk genoemd kan worden. Er is een vegetatiebeeld ontstaan dat zou kunnen voorkomen onder natuurlijke omstandigheden.
Naast dit nagenoeg natuurlijke komt in Winterswijk het half natuurlijke landschap voor. We moeten hierbij denken aan een stukje broekbos, een heideveen, een perceeltje heide of schraalland in het ontginningslandschap.

- Oude hoevelandschap, oude ontginningslandschap

Rond het begin van onze jaartelling vestigden de eerste bewoners zich op de overgang tussen de hoger gelegen droge dekzandruggen met de lager gelegen natte beekdalen en broekgebieden. De grotere natte gebieden waren de ontoegankelijke hoogveengebieden. Op de voedselrijke gebieden werd akkerbouw bedreven. In het bos werden runderen naast varkens, schapen en geiten geweid. Pas na het jaar 1000 wordt begonnen met het ontginnen van de hoger gelegen zandgronden. Men schakelde over op de plaggen bemesting waardoor de zgn. essen zijn ontstaan. Door de strooisellaag uit de stallen op het land te brengen werden de essen steeds meer geschikt voor de landbouw. Het strooisel voor de stallen haalde men van de hogere heidegebieden die door de eeuwen heen steeds armer geworden. De natte beekdalen en broekbossen werden als hooiland gebruikt. In de middeleeuwen ontstonden de Scholtegoederen.



Het oude hoevelandschap is organisch gegroeid. Het belangrijkste kenmerk is het kleinschalige coulisselandschap, met de daarin voorkomende essen. De spreiding van ruimtelijke elementen als agrarische bebouwing en kleine buurtschappen. Karakteristiek zijn de slingerende wegen, meanderende beken, een glooiend reliëf en de aanwezigheid van sporen uit het (verre) verleden.

- Het huidige cultuurlandschap

Het specifieke occupatie (bewonings) landschap was een wisselwerking tussen het natuurlijke milieu en het samengaan van de plaats- en cultuurgebonden occupatiegeschiedenis aangevuld met streekgebonden accenten. Voor Winterswijk moet hierbij gedacht worden aan het bekensysteem en de ontginnings- en nederzettingen patroon. De daardoor ontstane ruimtelijke structuur van het landschap dank zijn uitdrukking aan de eeuwenlange ontstaansgeschiedenis.
De natuurlijke ondergrond, geologie, geomorfologie en bodemvorming, gaf onze voorouders richting aan de manier waarop zij het landschap inrichten en gingen gebruiken. Veel elementen en structuren geven ons een indruk van dit bijna natuurlijke ontstaan van het landschap.

- De geologische geschiedenis, Kenozoïcum, 65 miljoen jaar gelden – heden

Algemeen
Het Era Kenozoïcum kent een tweetal Tijdvakken: Tertiair en Kwartair. Het Tertiair beslaat vrijwel het gehele hoofdtijdperk.
In het Tertiair vinden belangrijke verschuivingen plaats. Groenland raakt los van Europa. Noord- en Zuid-Amerika worden bij Panama met elkaar verbonden. Australië raakt los van Antarctica. In het Periode Eoceen bestaan nog slecht 3% van de thans bekende soorten. In de Periode Plioceen is dit percentage opgelopen tot 90%.

Klimaat
Het klimaat was in het Tijdvak Tertiair waarschijnlijk minder gelijkmatig als in het Hoofdtijdvak. Het Tijdvak wordt gekenmerkt door het afwisselend warme en koude perioden. De koude perioden worden vanaf het Midden Pleistoceen aangeduid als glacialen. De warme interglaciale perioden worden een steeds zeldzamer verschijnsel. De onderlinge klimaatschommelingen worden extremer. In algemene zin treed er een complete afkoeling op die uiteindelijk de huidige gemiddelde waarden heeft bereikt.

Geologie van het Tertiair (65 miljoen – 2 miljoen jaar geleden)
Tektonische bewegingen die tijdens het Tertiair optreden vormen nog steeds het Noordzeebekken, een dalingsgebied waarin in een ondiepe zee of kustlagunes hoofdzakelijk zand of kleien worden afgezet. De grens tussen land en zee wordt hoofdzakelijk bepaald door verschillen in daling en stijging van delen van de aardkorst. Nederland maakt sinds het Tijdvak Krijt deel uit van dit dalinggebied. Door de plaattektonische bewegingen van de aardschollen ontstond ook het Oost Nederlands Plateau. Momenteel treffen we het plateau aan oostelijk van de grens die loopt van Nijmegen tot Almelo waarbinnen ook Winterswijk ligt. Door de ligging van Nederland op de rand van het Noordzeebekken komen grote verschillen voor in reliëfvormen in het gebied met opheffing en het gebied van bodemdaling.

Geologie van het Kwartiair (2 miljoen jaar geleden tot heden)
Veroorzaakt het eerste Tijdvak, het Tertiair, nog tektonische veranderingen in het tweede Tijdvak, het Kwatiair, is hiervan nog nauwelijks sprake. Het klimaat is de bepalende factor voor de optredende veranderingen. Het is de tijd van de ijstijden, perioden met tropische temperaturen worden afgewisseld door perioden met een poolklimaat. Veelal doen veranderingen zich aan het oppervlakte voor, zoals uitspoeling en verstuivingen. Het oorspronkelijke plateau wordt in meerdere kleinere plateaus opgedeeld door ingesleten erosiegeulen en dalen. In de Periode van het Holoceen ligt de geomorfologie zo goed als vast. Er treedt een klimaatsverandering op waardoor er een dichtere begroeiing kan ontstaan. Deze begroeiing zorgt ervoor dat de erosie en sedimentatieprocessen tot staan worden gebracht.

Pleistoceen, tijd van de IJstijden
Veelal zijn de vormen van geomorfologische oorsprong tijdens de ijstijden van de Periode van het Pleistoceen ontstaan. Deze Periode kenmerkt zich door koudere (glaciale) tijden en warmere (interglaciale) tijden. Tijdens de glaciale tijden wordt de Nederlandse omgeving gekenmerkt door een koud, soms droog landklimaat met tot op grote diepte permanent voorkomende bevroren ondergrond, de zgn. permafrost. In de meest extreme tijden kwam zelfs een poolwoestijn voor waarin nagenoeg geen begroeiing voor kwam.
Wind had een grote invloed op het onbegroeide landschap. De erosie die optrad werd hoofdzakelijk veroorzaakt door wind, smeltwater en door het landijs verplaatste materiaal.
De interglaciale tijden waren warm en vochtig, vergelijkbaar met het huidige klimaat soms warmer. Er bestond een dichte begroeiing waarbij sterke bodemvorming optrad. Door grote verscheidenheid in temperatuur kenden verschillende tijden een rijke en soms exotische begroeiing. Een begroeiing die vergelijkbaar kan zijn met thans voorkomende soorten uit China, Japan, de Kaukasus en het zuidelijk deel van de Verenigde Staten.
Het belangrijkste kenmerk van geomorfologisch reliëf zijn de stuwwallen, ontstaan door de stuwende werking van het landijs. Dekzandafzettingen zijn door water-en winderosie ontstaan.

Het Saalien
Het Saalien is de ijstijd die in Noord Europa omstreek 200.000 jaar geleden begon en omstreeks 130.000 geleden eindigde. Het was niet een aaneengesloten koude tijd. Er kwamen ‘warmere’ tijden, vergelijkbaar met de huidige temperaturen voor. Veelal zijn de afzettingen slecht bereikbaar omdat daarover in latere tijden nieuwe afzettingen zijn afgezet.
Grote delen van Nederland raakten bedekt onder het Scandinavische ijspakket. Deze afzettingen zijn van grote invloed geweest op de vorming van reliëf in Nederland. Door de vorming van het ijspakket daalde de zeespiegel tenminste 140 m., waardoor het gehele Noordzeebekken droog viel. In het gebied waar Winterswijk deel van uitmaakt ontstaat een sterk verbrokkeld reliëf en komen grote verschillen voor in hoogteligging, bodemtypen en waterhuishouding. De bedekking van het landijs uit het Saalien is van grote invloed geweest op de huidige reliëfverschillen. De rivieren hebben een belangrijke rol gespeeld bij de vorming van de huidige ondergrond. Aan het einde van het Tijdvak van het Tertiair, was de omgeving van Winterswijk bedekt met kleiige en zandige afzettingen.

Het Weichselien
Het Weichselien duurde van ca. 120.000 tot 10.000 jaar geleden. Het landijs breidde zich vanuit het noorden weer sterk uit maar het bereikte Nederland niet meer. Het zeeniveau lag in die tijd maximaal 110 m. lager dan tegenwoordig.

Holoceen
Het Holoceen omvat de laatste 10.000 jaar van de geologische tijd. Aan het begin van dit laatste geologisch Tijdvak lag de morfologie van het landschap zo goed als vast. De tijd van grootschalige erosie- en sedimentatie was voorbij. Onder invloed van klimaatsverandering ontstond er een dichtere begroeiing die erosie tegenging. Door keileemafzettingen afgezet in de ijstijden, trad stagnatie van grond- en regenwater op waardoor hoog- en laagveen gebieden zijn ontstaan. Op de dekzandruggen in de dalen en op de hellingen van het Oost Nederlandse Plateau ontstonden tegen de middeleeuwen de esdekken door het opbrengen van organisch materiaal vermengt met dierlijke mest (potstal). Hierdoor is het dekzandreliëf op veel plaatsen versterkt en ontstonden de kenmerkende steilranden. In de Late Middeleeuwen werden pogingen ondernomen om de afwatering van het gebied te verbeteren door het graven van verschillende watergangen. Deze “beken” hebben zich in de loop van de tijd ontwikkeld als beken met een semi-natuurlijk karakter.
Door bossen, houtwallen en het agrarische grondgebruik zijn veel contouren van de erosiegeulen niet meer zichtbaar in het huidige landschap