- Bijlage 4: Woordenlijst

aardkunde
Zie geologie

abiotische
Niet levende natuur, geologie, bodem, klimaat,water

antropogene factoren
Menselijk gebruik van de bodem

beekeerdgronden
Zandgronden overwegend kalkloos soms kalkrijk, met een 15 - 50 cm, meestal ca. 30 cm dikke donkere humushoudende bovengrond en met roest in het profiel.

biotisch
Levende natuur, flora en fauna

bodem
Bovenste deel van de aardkorst, waarin het gesteente verandering heeft ondergaan onder invloed van verschillende fysische, chemische en biologische processen.

bodemvormende processen
Het proces dat door werking van organismen en organische stoffen veranderingen teweeg brengt in het verweringsmateriaal aan het aardoppervlakte

bodemdiversiteit
Maat voor het aantal bodemtypen per oppervlakte-eenheid.

bodemlandschap
Een ruimtelijke eenheid, die gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van een grote variatie in bodemtypen en landgebruik, welke karakteristiek zijn voor het bodemkundig hoofd- of sublandschap waarbinnen de eenheid ligt.

bodemprofiel
Opeenvolging van bodemhorizonten.

bodemtype
Bodemeenheid met een karakteristiek bodemprofiel.

bontzandsteen
Fijnzandig kleigesteente uit het Trias (Mesozoicum).

bouwlanddek
Bovengrond die ontstaan is door eeuwenlange ophoging met materiaal uit de potstal, bestaande uit stalmest, gemengd met strooisel en zand. Synoniem met esdek. Zie cultuurgronden, zie enkeerdgrond

broekveen
Veen soort voornamelijk bestaande uit zeggeveen met wat houtresten en soms riet. Het is in matig voedselrijk milieu ontstaan.

cultuurgronden
Gronden met een bovengrond die ontstaan is door een ophoging met materiaal uit de potstal, bestaande uit stalmest, gemengd met strooisel en zand.

dagzomen
Ontsluitingen van geologische verschijnselen.

dekzand
Fijnzandig goed gesorteerd materiaal door de wind verplaatst en afgezet als een deken over oudere afzettingen. De afzetting heeft plaats gevonden tijdens periglaciale omstandigheden in het Weischelien. Afhankelijk van de vorm die het verschijnsel aan het aardoppervlak inneemt (parabolvormige) dekzandrug, -kop, heuvel of -gordel genoemd.

drechtvaaggronden
Kleigronden met een weinig donkere bovengrond op moerig materiaal beginnend tussen 40 en 80 cm.

droogdal
Dal op stuwwalhelling ontstaan als sneeuwsmeltwaterdal op permanent bevroren ondergrond met veelal een asymmetrisch dwarsprofiel waarbij de noordwand steiler is dan de zuidwand. De asymmetrie is meestal ontstaan door verschil in expositie ten opzichte van de zon waardoor verschillen in bodemafschuiving e.d. ontstonden.

eerdlaag of eerddek
Donkere, meestal humusrijke of humeuze bovengrond van minstens 15 cm dik.

enkeerdgronden
Zandgronden met een meer dan 50 cm dikke humushoudende bovengrond, meestal ontstaan door ophoging met potstal mest. De zwarte zijn opgehoogd met mest waarin veel heideplaggen waren verwerkt. De bruine kunnen zijn ontstaan door gebruik van grasplaggen, bosstrooisel, mogelijk ook door diepe grondbewerking.

eolische afzettingen
Door de wind verplaatste afzettingen

es
Akker met esdek (zie aldaar).

esdek
Zie bouwlanddek.

eutroof
Rijk aan voedingsstoffen.

eutrofiëring
Het rijker worden aan voedingsstoffen.

fluvioglaciaal
Door van ijsmassa's afkomstig smeltwater gevormd.

fort
Overstoven geïsoleerde resten van het oude dekzandoppervlak waarin een podzol profiel is ontwikkeld en waarin soms een veenlaagje aanwezig is. Oorspronkelijk laaggelegen maar door verstuiving van de hogere omgeving vormen ze nu hoogten in het landschap (reliëfomkering). Ook wel plateau-restduin.

geologie
De wetenschap die zich bezighoud met het ontstaan van de aarde

glaciaal
Door landijs of gletsjers gevormd. Ook synoniem voor IJstijd

glaciaalbekken
Door opdringend en zich terugtrekking van het landijs gevormd bekken.

gooreerdgronden
Kalkloze zandgronden met een 15-50 cm, meestal 20-25 cm dikke, donkere bovengrond, zonder of met onderbroken roest in de ondergrond.

grondmorene
Zie keileem.

gyttja
Organisch sediment bestaande uit fijn verdeelde plantenresten die in stilstaand water zijn bezonken. Verwant aan veen dat echter voornamelijk bestaat uit mos en van de planten slechts de wortelstokken. Wordt ook wel als veen beschouwd.

haarpodzolgronden
Humuspodzolgronden met een dunne humushoudende bovengrond, meestal een uitgesproken loodzandlaag en duidelijk scherp begrensde horizonten. Ze hebben ijzerhuidjes op de zandkorrels.

holoceen
Jongste tijdvak uit de geologische geschiedenis (ca. 8000 voor Chr. tot heden).

holtpodzolgronden
Kalkloze zandgronden met een inspoelingslaag met moder. De grond heeft weinig scherpe overgangen tussen de horizonten en weinig loodzand. Het moedermateriaal is mineralogisch rijk. De humushoudende bovengrond is dun «30 cm).

humuspodzolgronden
Zandgronden met een inspoelingslaag (B-horizont), waarin organische stof al dan niet samen met ijzer en aluminium is opgehoopt. De verplaatste en weer neergeslagen stof is amorf en ligt als huidjes op de zandkorrels en in de poriën.

ijstijd
Koude periode in het Pleistoceen. In de voorlaatste ijstijd (Saalien), toen het ijs tot aan Groesbeek oprukte, zijn de geomorfologische verschijnselen van de stuwwallen van de Veluwe en het Rijk van Nijmegen ontstaan. In de laatste ijstijd (Weichselien) bereikte het landijs Nederland niet. Door verstuiving op de permanent bevroren ondergrond ontstonden toen vele van de dekzandverschijnselen die zo kenmerkend zijn voor de Achterhoek.Synoniem van glaciaal.

inversie
Omkering van het reliëf. De oorspronkelijk laag gelegen gedeelten liggen nu als "inversierug" in het landschap doordat omliggende gronden zijn geërodeerd. De delen die nu laag liggen, waren oorspronkelijk hoger, maar zijn door inklinking en/of oxidatie in hun huidige positie gekomen.

keileem
Bodemlaag gevormd onder het landijs, bestaande uit klei, zand en stenen die door de grote druk is vervormd en ondoorlatend is geworden. Ook grondmorene genoemd.

keileemheuvels
Terreinverhogingen ontstaan doordat het voor erosie vatbaarder omringende materiaal is verdwenen.

klei
Korrelgroottefraktie-benaming voor minerale deeltjes kleiner dan 0,002 mm; sediment dat voor meer dan 25% bestaat uit minerale deeltjes met een korrelgrootte kleiner dan 0,002 mmo

klink
Daling van het grondoppervlakte na grondwaterstanddaling als gevolg van verdichting van de grond onder invloed van het eigen gewicht.

koopveengronden
Veengronden met een goed veraarde kleiige, moerige bovengrond, 15-50 cm dik.

krotyurbatie
Bodemverschijnselen veroorzaakt door vorst-dooi.

kwartair
Laatste geologisch tijdvak, omvat het holoceen en pleistoceen.

kwel
Het uittreden van grondwater onder invloed van grotere stijghoogten buiten het beschouwde gebied.

kwelwater
Te voorschijn komend grondwater dat via doorlatende lagen van hoger gelegen gronden is toegevloeid.

laarpodzolgronden
Humuspodzolgronden met een 30-50 cm dik cultuurdek ontstaan door ophoging met potstalmest.

leem
Materiaal dat voor meer dan 50% bestaat uit silt (0,002-0.05 mm) en lutum (kleiner dan 0,002 mm).

leemgronden
Kalkloze gronden met meer dan 50% leem en meestal meer dan 8% lutum over een dikte van meer dan 40 cm binnen 80 cm. Het materiaal is door de wind afgezet in het Laat Weichseliën. Algemeen bekend als löss.

löss
Windafzetting onder periglaciale omstandigheden voornamelijk in het Weichseliën ontstaan; met een zeer hoog (60-80%) silt gehalte.

marien
Gevormd door of onder invloed van de zee.

meerveengronden
Veengronden met een zanddek.

mesotroof
Matig rijk aan voedingsstoffen.

mesotroof veen
Verzamelnaam voor veensoorten die in een matig voedselrijk milieu zijn ontstaan, voornamelijk zeggesoorten. Soms gemengd met enig riet en houtresten vooral van els en dan broekveen genoemd.

moedermateriaal
Gesteente waaruit of waarin de bodem gevormd wordt.

moerige gronden
Zand-, zavel- en kleigronden met een 15 à 40 cm dikke moerige laag binnen 40 cm beginnend.

muschelkalk
Kalkgesteente uit het Trias die in Winterswijk dagzomend voorkomt en als delfstof wordt gewonnen.

nesvaaggronden
Zeekleigronden met een weinig donkere bovengrond en een niet-gerijpte slappe ondergrond.

oligotroof
Arm aan voedingsstoffen.

oligotroof veen
Verzamelnaam voor veensoorten die in een zeer arm milieu zijn ontstaan, voornamelijk diverse veenmossoorten, wollegras en heide.

periglaciaal
Gevormd in de koude omstandigheden van de ijstijden, maar niet direct door het ijs.

pleistoceen
Het op één na jongste tijdvak uit de geologische geschiedenis (ca.
2.500.000 voor Chr. - ca. 10.000 voor Chr.).

podzol
Een minerale grond die de kenmerken vertoont van podzolisatie, een chemisch en fysisch proces dat leidt tot uitspoeling, verplaatsing en neerslag van organische stof en oxiden van ijzer en aluminium.

poldervaaggrond
Gerijpte zavel- en kleigrond met een weinig donkere bovengrond en met roest of grijze vlekken, beginnend binnen 50 cm.

postglaciaal
Van na de ijstijden daterend; periode na de ijstijden.

preglaciaal
Van voor de ijstijden daterend; periode voor de ijstijden.

rauwveengronden
Onveraarde en dun bezande veengronden.

regressie
Het droogvallen van grote stukken land langs de zeekust ten gevolgen van bodemdaling of zeespiegeldaling

saalien
Glaciale periode in het Midden-Pleistoceen (200.000 – 130.000 voor Chr.).

sediment
Afzettingsgesteente gevormd door het bijeenbrengen van losse gesteentefragmenten en eventueel delen van organismen.

septariën
Opeenhopingen (concreties) van kalk in de bodem.

silt
Korrelgrootte van bodemmateriaal tussen 0,002 en 0.05 mmo

solifluctie
Bodemafschuiving.

stuifzanden
In Holoceen gevormde, door mensenhand (overbegrazing, ontbossing) ontstane verstuifde zanden in het binnenland.

stuwwal
Heuvelrug bestaande uit niet glaciaal aangevoerd materiaal, dat door een bewegende ijsmassa is opgestuwd en scheefgesteld.

tektoniek
Horizontale en verticale verschuivingen in de aardkorst

transgressie
Overstroming van grote stukken land langs de zeekust als gevolg van zeespiegelstijging en/of bodemdaling

typelocaliteit
Als meest representatief aangewezen locatie van een bodemkundig verschijnsel.

veen(gronden)
Gronden met meer dan 40 cm moerig materiaal binnen 80 cm.

veenmosveen
Veensoort bestaande uit resten van veenmossen met een hoog organisch-stofgehalte.

veldpodzolen
Humuspodzolen zonder ijzerhuidjes op de zandkorrels en met minder dan 30 cm dikke humushoudende bovengrond.

vlakvaaggronden
Zandgronden met een weinig donkere bovengrond en met kenmerken ontstaan onder invloed van water.

vlierveengronden
Veengronden met een weinig of niet veraarde bovengrond.

vorstvaaggronden
Kalkloze zandgronden met enige verbruining onder de bovengrond. Vaak in mineralogisch rijkere stuifzanden.

weichselien
Glaciale periode in het Laat-Pleistoceen (120.000 – 10.000 voor Chr.).

- Bijlage 3: Waardevolle objecten in tijdtabel (uit bijlage 2 en 3)


- Bijlage 2: Bodem en Bodemlandschappen

Bodem van essen
Bod 1 Mister en Corlese Es (zie ook Geo - 5)
Bod 2 Ratumse Es
Bodem op stuifzanden
Bod 3 Stuifzanden Rommelgebergte
Overige bodemlandschappen met grote variatie op een klein gebied
Bod 4 Glaciaal dal nabij Bredevoort (gemeente Aalten
Bod 5 Bekendelle (zie ook Geo 2 )
Overige bodemtypen
Bod 6 Korenburgerveen (zie ook Geo 7)
Bod 7 Zwanenbroek en Bunninkgoor
Bod 8 Wooldsche Veen (zie ook Geo 8)

Bod 1 - Mister en Corlese Es (zie ook Geo - 5)
Algemeen:
De Mister en Corlese es zijn twee essen met aaneengesloten bruine enkeerdgronden.
Deze enkeerden zijn ontstaan op dekzandruggen welke liggen in de beekdalvlakten van het Oost-Nederlands plateau landschap.Door het gebruik van beekdalplaggen hebben de aardmestdekken van de essen een bruine kleur.In de nabijheid van de essen komen beekeerdgronden, laarpodzolen en vlakvaaggronden voor, maar ook moerige eerdgronden en veengronden.De diversiteit van de profielen is, zowel in de bovengrond als in de ondergrond, groot.Lokaal komen ook brandplekken in de ondergrond voor.De boerenbedrijven liggen op de overgang van de hogere naar de lagere gronden, hetgeen in dit landschap het meest karakteristiek is.
Belang:
De Mister en Corlese es zijn beide representatief voor essen op dekzand in de beekdalvlakten van het Oost-Nederlands plateau.De diversiteit in onder- en bovengrond is groot.Mede door de karakteristieke ligging van de boerenbedrijven behoren deze tot de fraaiste en zeldzaamste bruine essen van het Oost-Nederlands plateaulandschap.

Bod 2 - Ratumse Es
Algemeen:
De Ratumse Es is een zwarte enkeerdgrond ontwikkeld op een welke liggen in de beekdalvlakten van het Oost-Nederlands plateau landschap dekzandrug. Het aardmestdek heeft een dikte van meer dan 0,80 m.Het zwarte karakter van het aardmestdek duidt erop dat men voor de plaggen, het strooisel en dergelijke grotendeels was aangewezen op de heide.De es ligt te midden van beekeerdgronden en veldpodzolen.
Belang:
De Ratumse Es is een representatieve es voor wat betreft de ligging, vorm en dikte van het eerddek.Een es als deze is mede door de fraaie ligging en gaafheid zeldzaam.

Bod 3 - Stuifzanden Rommelgebergte
Algemeen:

Ten noorden van Winterswijk komt een gebied voor met overwegend haarpodzolen en stuifzand.
Deze gronden zijn binnen dit plateau-landschap relatief zeldzaam.
De gronden zijn ontwikkeld in jong dekzand en liggen nu vrijwel onder bos.
Belang:
De waardering is gebaseerd op het zeldzame voorkomen van deze gronden in het Oost-Nederlandse plateaulandschap

Bod 4 - Glaciaal dal nabij Bredevoort (gemeente Aalten)
Algemeen:
Tussen Bredevoort en het Korenburgerveen ligt een glaciaal dal waarin beekeerdgronden, koopveengronden, moerige eerdgronden en meerveengronden voorkomen.
Naast het Korenburger en Wooldsche Veen is dit gebied een van de weinige relatief grotere gebieden die nog over zijn van een vroeger veel groter veengebied.
Dit gebied vormt een bodemlandschappelijke eenheid met de Mister en Corlese es.
De plaggen uit dit beekdal zijn gebruikt voor de bemesting van de essen.
De gronden die afwateren via de Schaarsbeek hebben een gemiddeld hoogste grondwaterstand van minder dan 40 cm beneden maaiveld en een gemiddeld laagste tussen 80 en 120 cm.
Belang:
Het gebied heeft door haar ligging een glaciaal dal een hoge diversiteit in overwegend natte gronden, zowel minerale als organische gronden.De bodemtypen en de ligging van de bodems zijn karakteristiek voor een glaciaal dal.Het voorkomen van veengronden en moerige gronden is beperkt in dit deel van Nederland en behoort daarom tot de zeldzame gronden.
In combinatie met de Mister en Corlese essen en het Korenburgerveen behoort dit gebied van het Oost-Nederlands plateau tot een van de meest waardevolle bodemlandschappen.

Bod 5 - Bekendelle (zie ook Geo 2 )
Algemeen:
In het Bekendelle-gebied ten zuiden van Winterswijk heeft geen normalisatie van de bekenloop plaatsgevonden.Hier komen oude terrassen voor met op de hoogste terrassen podzol en op de lagere terrassen beekafzettingen en op de laagste terrassen de afzettingen van de huidige beek.
Ook verlaten en afgesneden meanders maken deel uit van dit Boven-Slinge beekdal.
De bodemtypen die in het beekdal voorkomen zijn hoofdzakelijk beekeerdgronden met een leemarme en zwak lemige fijnzandige textuur en een zavel- of kleidek van 15 à 40 cm dikte.
Belang:
Het Bekendelle-gebied is zeldzaam doordat er geen normalisatie van de Boven-Slinge heeft plaatsgevonden in dit gedeelte, maar ook omdat hier de opeenvolging van beekdalgronden zeer representatief is voor de beekdalen van het Oost-Nederlands plateau.

Bod 6 - Korenburgerveen (zie ook Geo 7)
Algemeen:

Het Korenburgerveen bestaat uit drie aaneengesloten veengebieden: het Meddosche Veen, Vragenderveen en het Corlese Veen.Het is een komveen dat omzoomd is met hoger gelegen dekzanden.Het zijn onregelmatig afgegraven venen die heden ten dage een grillig beeld bieden van plasjes, vastveen en Iegakkers.Plaatselijk, met name daar waar de ondergrond diep is, komt een laag restveen voor die samen met het hernieuwd gegroeide veen meestal dikker is dan 40 cm.De variatie in het Korenburgerveen is groot, er komt zowel veenmosveen, mesostroof broekveen als zeggeveen voor.Aan de randen van het veencomplex komen, daar waar de zandondergrond ondiep is, moerige podzol en moerige eerdgronden voor.De grondwaterstand is gedurende een lange periode van het jaar hoog.
Belang:
Het is een zeldzaam komveengebied in Nederland en Gelderland. Het kent een hoge diversiteit van veentypen, waaronder levend oligotroof veenmosveen.

Bod 7 - Zwanenbroek en Bunninkgoor
Algemeen:
Het Zwanenbroek en Bunninkgoor vormen een van oorsprong moerassig en laaggelegen gebied ten zuidoosten van Bredevoort.Het gebied is omringd door grote en minder grote essen, die gelegen zijn op met dekzanden afgedekte kleien uit het tertiair of op terrasmateriaal uit het Pleistoceen.Dit lager gelegen gebied is opgevuld met veen en plaatselijk komt kalkgyttja in de grond voor. De dikte van de kalkgyttja kan zo'n 20 cm bedragen en sluit veelal aan op het dekzand in de ondergrond.Bovenin het veenprofiel komt beter veraard veen voor met een dun kleidek.De klei is betrekkelijk recent afgezet door beekjes, hetgeen een gevolg was van verandering van het beekregime, een direct gevolg van de ontginningen rondom Winterswijk.
Waterbeheersing en onttrekking hebben geleid tot oxidatie en inklink van het veen, waardoor het reliëf veranderde.De milieuomstandigheden die hier hebben geleid tot veenvorming waren eutroof, als gevolg van de aanvoer van rijk kwelwater vanaf de plateaus ten oosten en zuiden van het Zwanenbroek en Bunninkgoor en door overstroming door beekwater.
De bodemgesteldheid was tot voor de ruilverkaveling nog zeer gevarieerd en natuurlijk van karakter.De aantasting door de ruilverkaveling is groot.
Belang:
Het Zwanenbroek en Bunninkgoor vormen een laaggelegen eutroof veengebied dat door de ruilverkaveling een deel van haar aardwetenschappelijke waarde heeft verloren, doch dat door het nog voorkomen van onder andere kalkgyttja op enkele plaatsen nog zeker waardevol genoemd mag worden.

Bod 8 - Wooldsche Veen (zie ook Geo 8)
Algemeen:
Het Wooldsche Veen bestaat vrijwel geheel uit veenmosveen. De ondergrond van dit veenpakket bestaat overwegend uit zwak of sterk lemige en matig fijnzandige afzettingen. Het hoogveengebied wordt gekenmerkt door een hoge grondwaterstand gedurende een vrij lange periode van het jaar. Het gebied wordt beheerd als natuurreservaat. Het sluit aan bij het in Duitsland gelegen Burloër Venn.
Belang:
Het Wooldsche Veen is een zeldzaam levend oligotroof veenmosveen.

- Bijlage 1: Geologische - en Geomorfologische waarden (zgn. Gea-objecten)

Keileemheuvels en restanten
Geo 1 Hogeweg-Valkeniersbult
Beekdalen
Geo 2 Ontsluitingen in Slinge - Kleine Beek (zie ook Bod 4)
Geo 2/1 - Boven Slinge - Stemerdinkbrug 1
Geo 2/2 - Boven Slinge - Stemerdinkbrug 2
Geo 2/3 - Boven Slinge - Toonenbrug
Geo 2/4 - Kleine Beek - Kotten
Geo 3 Ontsluitingen in Ratumsebeek
Geo 3/1 - Ratumse Beek - Lutgen Kossink
Geo 3/2 - Ratumse Beek - Tenkink bos
Geo 4 Ontsluitingen in Willinkbeek
Geo 4/1 - Willinkbeek - De Borg
Geo 4/2 - Willinkbeek - Rensker
Geo 4/3 - Willinkbeek - Willink
Dekzandruggen, concentratie van dekzandkoppen en dekzandheuvels
Geo 5 Miste en Corle (zie ook Bod 1)
Geo 6 Henxel
Venen
Geo 7 Korenburger Veen (zie ook Bod 5)
Geo 8 Wooldsche Veen (zie ook Bod 7)
Groeven
Geo 9 De Vlijt
Geo 10 Steengroeven
Overige voorkomens
Geo 11 Miste
Geo 12 Staringputten
Geo 13 Grenspaal 779b
Geo 14 Grenspaal 780
Geo 15 Verink
Geo 16 Bekerink

Geo 1 - Hogeweg-Valkeniersbult
Algemeen:
Het gebied Hogeweg is een enigszins hoger gelegen gebied langs de grens met Duitsland met een keileembedekking. De keileem bult steekt meer dan 5 m boven de omgeving, een vereffeningsvlak, uit.
Belang:
Het gebied Hogeweg is een van de meest opvallende keileemresten in de Achterhoek en daarom van geo(morfo)logisch belang.

Geo 2 - Ontsluitingen in Slinge - Kleine Beek (zie ook Bod 4)
Algemeen:
Delen van de Slinge en Kleine Beek die mogelijk in het verleden zijn gegraven in bestaande laagten, hebben zich ontwikkeld tot meanderende systemen. Tot de dertiende of veertiende eeuw heeft de Slinge via Winterswijk naar het noord-westen gelopen (Groenlosche Slinge). Hierna heeft men in verband net de wateroverlast in Winterswijk de beek aangesloten op de Aaltense Slinge. Later werden grote delen rechtgetrokken om een snelle waterafvoer te garanderen na de ontginningen van het begin van deze eeuw.
Belang:
In de aangegeven gebiedjes stromen de Slinge en de Kleine Beek nog in natuurlijke beddingen.
Vooral in het gebied Bekendelle komen nog actieve processen voor. In de bedding van de beken zijn op diverse plaatsen oude formaties op natuurlijke wijze ontsloten, die uniek zijn voor ons land. De gebieden vormen de laatste resten van een meanderend beeksysteem. Aangezien de meeste beken geheel zijn gekanaliseerd, zijn deze resten van geomorfologische waarde.

Geo 2/1 - Boven Slinge - Stemerdinkbrug 1
Algemeen:
In de steile oever van de noordelijke meander van de Boven Slinge bij de Stemerdinkbrug bevindt zich een matige ontsluiting van septariënklei uit het Laat-Rupelien (Midden-Oligoceen).
In de oude meander was vroeger ook het Vroeg-Rupelien zand zichtbaar. Door regime-wijzigingen zijn deze oude meanders opgevuld.
Belang:
Hoewel de ontsluitingen in het Vroeg- en Laat-Rupelien niet optimaal meer zijn, blijft het object van belang omdat er niet zoveel plaatsen zijn waar de genoemde afzettingen te ontsluiten zijn.

Geo 2/2 - Boven Slinge - Stemerdinkbrug 2
Algemeen:
Oostelijk van de boven beschreven oligocene afzettingen zijn in twee buitenbochten van de Boven Slinge afzettingen uit het Midden-Mioceen ontsloten. De afzettingen bestaan uit donkerbruine, fijnzandige kleien die fossielhoudend zijn. De klei bevat veel mica (glimmer) en wordt daarom wel "Glimmerton" genoemd. Deze kleien zijn wel de Laag van Stemerdink genoemd, het bovenste deel van de Afzettingen van Aalten.De beek heeft hier nog een natuurlijk verloop en ligt in een typisch beekdal met meanders, steile stootoevers, oeverwallen en meanderbanken. Activiteiten van verzamelaars beschadigden de ontsluitingen ernstig.
Belang:
De Midden-Miocene afzettingen zijn zelden ontsloten en daarom van wetenschappelijk en educatief belang. Bovendien zijn de beek en het beekdal hier nog natuurlijk, wat eveneens zeldzaam is.

Geo 2 /3 - Boven Slinge - Toonenbrug
Algemeen:
In een hoge steile oever van de Boven Slinge (ongeveer daar waar de N319 tussen Kotten en de grens het dichtst bij de beek ligt) zijn donkergrijs-blauwe kleien, licht gekleurde kwartszanden en enig grind ontsloten. Deze afzettingen zouden van Valanginien (Vroeg-Krijt) ouderdom kunnen zijn. In de afzettingen zijn geen fossielen aangetroffen, alleen wat verkoold hout, wat zou kunnen wijzen op een Terrestrische (rivier- en/of zoetwatergetijde face) fase die in Duitsland bekend staat als de Kuhfeld Schichten. De Vroeg-Krijtafzettingen worden bedekt door Kwartaire sedimenten en zijn daarmee vermengd door kryoturbatie (vorst-dooi verschijnselen).
Belang:
De terrestrische Valanginien afzettingen vormen een unieke ontsluiting van grote wetenschappelijke en educatieve waarde.

Geo 2 /4 Kleine Beek - Kotten
Algemeen:
In de bedding van de Kleine Beek / Bemerbeek direct zuidoost van Kotten komen op twee plaatsen witte, kiezelige kalksteenlagen voor. Uit onderzoek is gebleken dat er soms zachtere, mergelige laagjes ingeschakeld zijn. Deze afzettingen behoren tot de zogenaamde Plänerkalk uit het Midden-Cenomanien.Het is de enige plaats waar deze lagen dagzomen.
Belang:
Hoewel de ontsluitingen matig zijn, maakt het unieke voorkomen van deze kalksteen, het object tot een zeer waardevolle ontsluiting voor zowel wetenschap als educatie.

Geo 3 Ontsluitingen in Ratumsebeek
Algemeen:
De Ratumse beek die zijn oorsprong in Duitsland heeft, stroomt in westelijke richting. Evenals de Willinkbeek (zie Geo 4). zijn delen van het beeksysteem gegraven ten behoeve van een betere ontwatering van in cultuur gebrachte gronden. Hierbij werden soms dekzandruggen en dekzandkoppen doorgraven (tussen Reverdink en Leesink en bij Lutgenkossink).
Belang:
Grote delen van de beek hebben een meanderend karakter en vertonen alle kenmerken van een dergelijk systeem; in de dalwanden en de bedding zijn Lias- en tertiaire kleien ontsloten (zie onderstaande beschrijvingen van de ontsluitingen).Hoewel de Ratumse beek deels gegraven zou zijn, heeft het systeem een kenmerkend meanderend patroon en is derhalve van grote geomorfologische waarde. De ontsluitingen zijn geologisch van belang.

Geo 3/1 - Ratumse Beek - Lutgen Kossink
Algemeen:
Tussen de boerderijen Kremer en Lutgen Kossink is in de Ratumse Beek Vroeg-Liasklei ontsloten. De Lias-klei (Vroeg-Jura) is hier zeer donker gekleurd en bevat enkele donkergrijze mergelige laagjes. Er komt o.a. pyriet en gips in voor. Dit deel van de Ratumse Beek is nog bijzonder gaaf en bevat fraaie meanders, steile stootoevers, meanderbanken, kolkgaten enz.
Belang:
De natuurlijke ontsluitingen van de Vroeg-Liasklei zijn zeldzaam en representatief ontwikkeld, en zijn daarom van grote wetenschappelijke en educatieve waarde.

Geo 3/2 - Ratumse Beek - Tenkink bos
Algemeen:
In het Tenkink bos is op verschillende plaatsen in de wanden van de Ratumse beek Lias-klei (Vroeg-Jura) aanwezig. Het is bedekt door een laag van ongeveer 2 m 'dekzand', dat onderin grofzandig is ontwikkeld. De overgang naar de Lias-klei is onregelmatig als gevolg van kryoturbatie. Op deze overgang heeft zich in de grove zanden een oerbank gevormd. De grijze klei is met name ontsloten in de steile stootoevers van de beek. De klei bevat o.a. gips en ijzermineralen.
Belang:
De zeldzame ontsluitingen in de Lias-klei zijn bij lage waterstanden goed ontsloten. De representatieve Lias-klei is van wetenschappelijk en educatief belang.

Geo 4 Ontsluitingen in Willinkbeek
Algemeen:
De Willinkbeek stroomt vanaf de Duitse grens naar het westen.
Ten noorden van Winterswijk verenigt de beek zich met de Ratumse beek alvorens in de Groenlosche Slinge uit te monden.Aardwetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat delen van het dal gegraven zijn in verband met een betere ontwatering ten behoeve van de landbouw. Als gevolg van het grote verhang en de grote afvoer kreeg en/of behield een deel van het beeksysteem een typisch 'natuurlijk' meanderend karakter. Het onnatuurlijke karakter van de Willinkbeek blijkt onder andere uit de doorsnijding van enkele dekzandruggen (Willink, Henzel 't Wieskamp).In de bedding en dalwanden van de Willinkbeek zijn Muschelkalk-, Lias- en Midden-Oligoceen ontsloten; in de bovenloop was vroeger ook Bontzandsteen zichtbaar (zie onderstaande beschrijvingen van de ontsluitingen).
Belang:
De gedeeltelijk meanderende beek, die zeer waarschijnlijk plaatselijk gegraven is, heeft een natuurlijk karakter en is daarom van geomorfologisch belang. In de bedding zijn de diverse ontsluitingen van grote geologische waarde.

Geo 4/1 Willinkbeek - De Borg
Algemeen:

In de wanden en dalbodem van de Willinkbeek bij De Borg is over een afstand van ongeveer 1 km Midden-Oligoceen ontsloten. Het zijn donkergekleurde kleiige zanden uit het Midden-Rupelien, die stroomafwaarts overgaan in een groengrijze, zware stugge klei (septarinklei) uit het Laat-Rupelien. De overgang tussen beide afzettingen is scherp en in de beekwand zichtbaar (te maken). De zanden die het groenige mineraal glauconiet bevatten, zijn neergelegd tijdens een transgressie periode. De jongere kleien bevatten veel ijzermineralen, enkele schelpfragmenten en septariën en zijn afgezet in een dieper wordende zee. In de bovenste laag van de kleien is kryoturbaat omgewerkt.
Belang:
De zandige afzettingen worden wel Afzetting van Ratum genoemd, de kleiige Afzetting van Brinkheurne. De afzettingen zijn zeer zeldzaam en zijn zelden beide ontsloten. Waar de vette kleien aan het oppervlak komen zijn xerobrikgronden ontwikkeld. In een boring langs de beek is de typesectie van de Afzetting van Ratum aangewezen.Afzettingen uit het Midden-Oligoceen zijn zelden natuurlijk ontsloten. De Rupelien-afzettingen zijn representatief ontwikkeld en (vooral educatief) van grote waarde.

Geo 4/2 - Willinkbeek - Rensker
Algemeen:
In de bedding van de Willinkbeek ten zuiden van de boerderij Rensker en aansluitend op de Muschelkalk is Lias-klei (Vroeg Lias) ontsloten. De Lias-klei is vergelijkbaar met die welke in de Ratumse beek (zie Geo 3) ontsloten is. De eerste afzetting mist echter de verscheidenheid van de laatstgenoemde. Stroomafwaarts gaan de Liaskleien over in Midden-Oligocene sedimenten. De overgangen zijn niet ontsloten maar wel in handboringen aantoonbaar.
Belang:
Gezien het zeldzame voorkomen van de Lias-klei, hoewel matig representatief, is het object toch van (vooral educatief) belang.

Geo 4/3 - Willinkbeek - Willink
Algemeen:
In de wanden van de Willinkbeek ter hoogte van de boerderij Willink is Muschelkalk op natuurlijke wijze ontsloten. Veelal betreft het kalkslib maar op enkele plaatsen is ook dungelaagde kalksteen aanwezig. Het beekgrind bevat de meest resistente delen uit de Muschelkalk. De overgang tussen Muschelkalk en de bedekkende kwartaire afzettingen is vaag door verwering en bodemvorming.
Belang:
Hoewel de Muschelkalk in de wanden van de Willinkbeek slechts matig ontsloten is, is het de enige natuurlijke ontsluiting van deze zeer zeldzaam voorkomende afzetting en daarom van grote (vooral educatieve) waarde.

Geo 5 Miste en Corle (zie ook A-2)
Algemeen:
Op de oostelijke rand van het lage dal van de Schaarsbeek ligt een zeer breed dekzandruggencomplex, de Mister en Corler enk. Dit complex steekt maximaal ongeveer 3 m boven de omgeving uit. Bijzonder is de grote breedte (plaatselijk meer dan 500 m) van de dekzandruggen. Vooral de Mister enk valt hierbij op. De ondergrond bestaat grotendeels uit dalopvuliingsmateriaal; fluvioglaciale en periglaciale afzettingen. Het dekzandcomplex is waarschijnlijk uit de zandige component van deze afzettingen opgebouwd. De dekzandruggen hebben een dik bouwlanddek.
Belang:
Het dekzandcomplex van Miste en Corle is relatief hoog en breed ontwikkeld en heeft geomorfologische waarde.

Geo 6 Henxel
Algemeen:
In het gebied Henxel tussen de Ratumse en Willinkbeek ligt een aantal langwerpige dekzand ruggen die evenwijdig lopen aan de natuurlijke laagten in het gebied en daar qua ontstaanswijze mogelijk aan gebonden zijn. Omdat de ruggen al lange tijd in gebruik zijn geweest als bouwlanden en zijn bemest met potstal mest, hebben ze een dik bouwlanddek.Sommige delen van de ruggen steken zelfs 3 m boven de omgeving uit.
Belang:
Het gebied Henxel bestaat uit een dekzandlandschap met opvallend hoge dekzandruggen, die geomorfologisch waardevol zijn.

Geo 7 Korenburger Veen (zie ook Bod 5)
Algemeen:
Het Korenburger Veen heeft zich gevormd in een Pleistoceen dalsysteem dat plaatselijk 70 m diep is, maar later nagenoeg geheel is opgevuld met fluvioglaciale en periglaciale afzettingen.
De veengroei is waarschijnlijk in het Laat-Glaciaal begonnen. Pollenonderzoek heeft aangetoond dat er tijdens het Boreaal mogelijk geen veengroei zou hebben plaatsgehad. Een onderzocht profiel toont een opeenvolging van 3,85 m veen bestaande uit gyttja, elzenveen, varenveen, zeggeveen, oud mosveen en jong mosveen. Een groot deel van het gebied is uitgeveend. Op enkele plaatsen bevinden zich nog ongestoorde profielen die voor het palynologisch (fossielen) onderzoek van zeer grote waarde zijn. Op veel andere plaatsen zijn deze venen afgegraven.
Belang:
Het Korenburger Veen is een van de laatste venen waar nog een compleet profiel aanwezig is en is daarom van zeer groot palynologisch en geologisch belang.

Geo 8 Wooldsche Veen (zie ook Bod 7)
Algemeen:
Het Wooldsche Veen vormt samen met het Duitse Burlo-, Vardingholter- en Kloster Venn een restant van een voormalig veengebied. Het veengebied is echter sterk vergraven. In de turfgaten regenereert het veen weer.
Belang:
Plaatselijk onder de veendijken kunnen oorspronkelijke veen profielen voorkomen.

Geo 9 De Vlijt
Algemeen:
Tussen Winterswijk en Miste ligt een groevecomplex waar septarinklei (Midden-Oligoceen) gewonnen wordt ten behoeve van de baksteen industrie. De klei is donker van kleur en is tamelijk rijk aan pyriet- en gipskristallen, septariën (kalkconcreties) en fossielen.De kleilagen worden in het westelijk deel van het complex bedekt door jongere zandige kleien, gescheiden door een discontinuteit. Deze grens is niet meer ontsloten (ligt onder het wateroppervlak) maar de zandige kleien zijn in de wand bestudeerbaar. Van de Formatie van Brinkheurne zijn de bovenste meters van de Afzettingen van Woold zichtbaar.Deze zijn in het westen afgedekt door de afzettingen van Winterswijk (typesectie). Op het tertiaire materiaal (Formatie van Rupel) ligt keileem (Formatie van Drenthe) dat veel noordelijke zwerfstenen bevat. Bovendien komen in de keileem Miocene zandnesten voor die door het ijs uit de ondergrond zijn opgenomen.
Belang:
Deze groeven vormen de belangrijkste ontsluiting in deze zeldzame septariënklei (inclusief zandige facies).

Geo 10 Steengroeven
Algemeen:
In de Steengroeven is sinds 1934 de Muschelkalk ontsloten.
De Muschelkalk is opgebouwd uit gelaagde kalksteen die soms gedolomitiseerd is en mergelige tot fijnzandige kleilagen.De Muschelkalk heeft hier een dikte van ongeveer 35 m. Hiervan zijn de onderste 25 m ontsloten. Het pakket helt licht naar het noorden.De afzettingen behoren tot de Vroeg Muschelkalk uit het Midden-Trias.In het groevecomplex zijn verscheidene geologische bijzonderheden zeer goed te bestuderen, met name op het gebied van de paleontologie (fossielen), sedimentologie (afzettingen), petrologie (gesteente) en tektoniek (vervormingen van de aardkorst).Belangwekkend is de overgang naar de Röt (Laat-Bontzandsteen) uit het Vroeg-Trias en het voorkomen van karstverschijnselen.De dunne laag Kwartair die de Mesozoische afzettingen bedekt, bevat veel tertiaire (Eocene en Oligocene) zwerfstenen.
Belang:
De steengroeven met directe omgeving zijn de enige plaatsen waar in ons land de Muschelkalk aan het oppervlak komt en goed te bestuderen is.Zeer belangwekkend zijn de sauriervondsten.

Geo 11 Miste
Algemeen:
Ten zuidoosten van de buurtschap Miste bevinden zich in het objectgebied enkele meters onder het oppervlak fossielhoudende zanden uit het Midden-Mioceen. Deze afzettingen zijn wel de Laag van Miste genoemd. Miste is de type-localiteit.Ze vormen het onderste deel van de afzettingen van Aalten. Paleontologisch (studie van fossielen) is de afzettingen van groot belang omdat de rijke basislaag nagenoeg alleen hier voorkomt.
Belang:
Het is een van de rijkste Miocene fauna's van Noord-Europa.Een permanente ontsluiting is in verband met wateroverlast en de activiteiten van fossielverzamelaars niet mogelijk.Reservering van het object ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek is echter van groot belang.

De globale profielopbouw is als volgt.
• 0-1,4 m Kwartaire zanden
• 1,4-4,0 m Miocene afzettingen
• 1,4-1,8 m Groen, kleiig glauconietzand zonder fossielen
• 1,8-3,2 m Donkergroene glauconietzanden met fossielen • en fosforieten in situ
• 3,2-4,0 m Zwart groen glauconietzand met fossielrijk• basisconglomeraat
• 4,0-› Ligicene afzettingen: zandige septariënklei

Geo 12 Staringputten
Algemeen:
Ten oosten van het bovenbeschreven groevecomplex liggen in een klein bos (Willink Weust) twee tamelijk diepe kuilen omgeven door stortwallen. De kuilen zijn hoogstwaarschijnlijk in 1853-1854 gegraven, mogelijk door toedoen van dr. W.C.H. Staring. De kalksteen die in de kuilen ontsloten is, komt overeen met de bovenste 4 m van het groevecomplex.
Belang:
Deze zogenaamde Staringputten zijn van belang vanwege het voorkomen van de unieke Muschelkalklagen en om historische en mijnbouwkundige redenen.

Geo 13 Grenspaal 779b
Algemeen:
Bij Grenspaal 779b komen op korte afstand diverse formaties voor.
In het noordelijke deel van het traject komt Röt (Vroeg Trias-Laat Bontzandsteen) voor.
Vervolgens waarschijnlijk Muschelkalk (Midden-Trias-Vroeg-Muschelkalk) die sterk verweerd is.Dan volgt Lias (Vroeg-Jura) blauwgrijze klei, een donkere, zandige klei zou op Dogger (Midden-Jura) kunnen wijzen, de glauconietzanden tonen Albien (Vroeg-Krijt) aan.
Volgens sommige auteurs zouden zich hier ook Rhätschalies (Laat-Trias) bevinden.
Deze zouden zich dan tussen de Müschelkalk en de Lias moeten bevinden.
Belang:
Het zou de enige plaats zijn waar de Rhät-afzettingen (nagenoeg) dagzomen.

Geo 14 Grenspaal 780
Algemeen:

In de directe omgeving van grenspaal 780 ligt het Vroeg-Trias (Bontzandsteen) dicht onder het oppervlak.In een aantal greppels is de formatie ontsloten, die hier bestaat uit kleiige en zandige verharde sedimenten die rood en witgrijs gekleurd zijn. Er komt gips voor.Aan het oppervlak zijn de sedimenten veelal sterk verweerd. De akkers zijn vaak rood gekleurd.De afzettingen behoren tot het Laat-Bontzandsteen (Röt) en zijn daarmee de oudste dagzomende lagen in Nederland, op het Carboon in Limburg na.
Belang:
De kleien, zanden en het gips zijn onder tropische omstandigheden in een ondiep marien milieu, een lagune, gevormd. Ze vormen een zeldzame dagzomende ontsluiting in ons land (zie ook Geo 16).

Geo 15 Verink
Belang:

Bij de boerderij Verink nabij de Duitse grens bevindt zich onder een dun dek van dekzanden (ca. 1 m) een unieke vindplaats van Dogger-klei (Midden-Jura).
De donkergrijze kalkhoudende klei is zeer ijzerrijk en bevat laagjes ijzeroölieten en fossielfragmenten.

Geo 16 Bekerink
Algemeen:
In het gebied Bekerink (ten noorden van de Boerderij Bekerink) zijn verscheidene afzettingen ontsloten in greppels.De oudste formatie is de roodgekleurde Röt, ontwikkeld als klei.
Ten zuiden hiervan zijn langs de weg van Winterswijk naar de grens respectievelijk van west naar oost aanwezig:Muschelkalk uit het Midden-Trias (Vroeg-Muschelkalk), een kalksteen;
Lias (Vroeg-Jura) kleien, donkergrijs van kleur; AIbien (Vroeg-Krijt) groenzand, alle mariene sedimenten.
Belang:
De kleien, zanden en het gips zijn onder tropische omstandigheden in een ondiep marien milieu, een lagune, gevormd.Ze vormen een zeldzame dagzomende ontsluiting in ons land (zie ook Geo 14).