- Beleidsbelangstelling

Aandacht voor het landschap zowel Europees, landelijk en provinciaal/regionaal bestaat op verschillende terreinen. Deelaspecten als landschap, stedenbouw, cultureel erfgoed, archeologie, architectuur, natuurbescherming, zijn in het kader van verschillende wetgeving, richtlijnen en overeenkomsten ontwikkeld. Een nadere waardering van aardkundige waarden wacht nog steeds op duidelijk beleid. Toch zijn er op verschillende terreinen en niveaus initiatieven die een begin vormen tot beleidsintenties.
Inzicht in de aard en het voorkomen van waardevolle landschappen is relevant voor het landschaps- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Het Nederlandse landschap, de betekenis die het heeft als informatiebron van zijn ontstaansgeschiedenis, is daarin zowel nationaal als internationaal van belang.
Landschapstypen zijn beoordeeld op hun internationale kenmerkendheid, de mate van aantasting en hun nationale zeldzaamheid. Ook is aangegeven wat de meest kenmerkende gebieden zijn voor de verschillende landschapstypen. Hierbij zijn aardkundige, archeologische, historisch geografische, historisch bouwkundige en schaalkenmerken beschouwd.

Internationale aandacht
Als voorloper van meer aandacht voor aardkundige waarden binnen Europa wordt het “Handvest voor Mediterrane Landschappen” gezien. In 1992 sluiten een aantal Europese regio’s zich aaneen en ondertekenen het handvest. Door de Raad van Europa, een Europees neutraal forum van 44 landen zonder politieke agenda, wordt in 2000 de definitieve tekst van de Europese Landschapsconventie in Florence vastgesteld. Nederland heeft naast veel andere landen deze conventie nog niet geratificeerd. Al hoewel Nederland formeel zonder enige aanpassing van wet- en regelgeving en landschapsbeleid kan, is dit nog niet gebeurd. Grote voordelen moeten gezocht worden in een intensivering van geïntegreerd landschapsbeleid. Een pro-actieve houding bij de implementatie ervan zal zeker de landschapskwaliteit in ruimere zin ten goede komen.

Nationale aandacht, Rijksnota's
Nota Relatie landbouw, natuur en Landschapsbehoud (1975)
Deze nota beperkt zich tot het noemen van een negatieve invloed die de landbouw heeft op de variatie in de bodemgesteldheid en op de nadelige invloed van beeknormalisaties op geomorfologie en hydrologie. Deze eerste constatering wordt niet door beleidsconsequenties gevolgd.

Structuurvisie Natuur- en Landschapsbehoud (1977)
In de Structuurvisie Natuur en landschapsbehoud wordt het belang van bescherming van aardkundige waarden (geomorfologische structuur, geologische en bodemgesteldheid) op basis van natuurbeheer en landschapsbehoud onderkend. Als beleidsuitvoering aspect wordt de publicatie van de in 1976 uitgebrachte kaart schaal 1:250:000 door de “Bolwerkgroep” uitgangspunt. De werkgroep heeft als eerste een aardwetenschappelijke waardenkaart uitgebracht met een landelijke dekking. Aan de inventarisatie ligt geen voorafgaande classificatie ten grondslag. Het wordt uitgevoerd op basis van “the best professional judgement”.

Nota Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud (1984)
In deze nota wordt voor het eerst officieel uiting gegeven aan de wens om te komen tot een aardkundig beschermingsbeleid. Het verlies van kennis over ontstaan en ontwikkeling van het Nederlandse landschap wordt onderkend. Als aanvulling wordt de eerdere “Bolwerkkaart” herzien in 1981.
Het Rijk ziet in het verzamelen van aardwetenschappelijke informatie een taak voor provincies. Deze taak wordt door de Provincies op verschillende autonome wijze aangepakt. Hierdoor ontbreekt nationale systematiek.

Wet op de Bodembescherming (1987)
De wet op de Bodembescherming voorziet in de verplichting tot inventarisatie van relatief natuurlijke onvervuilde gebieden. Ook nu verhindert een provinciale aanpak een nationale systematiek, vooral voor het criterium gaafheid en de bescherming van dergelijke gebieden. Het levert een golf van provinciale inventarisaties op met uiteenlopende disciplinaire uitgangspunten.

Natuurbeleidsplan (1990)
Als achtergronddocumenten vormen 7 rapportages de grondslag voor het Natuur Beleids Plan. Aardkundig beschermingsbeleid wordt onder de noemer “specifieke landschappelijke waarden” gebracht. De doelstelling:”bij aardkundige waarden gaat het om de zelfstandige betekenis van a-biotische structuren, elementen en processen” wordt aan het aardkundige natuurbeschermingsbeleid toegekend.

Als hoofdlijnen van dit Rijksbeleid worden benoemd
• Het instandhouden van reliëf, bodemstructuur en aardkundige processen, waar het
aardkundige waarden betreft.

De belangrijkste aantastingen vragen een grote aandacht zoals b.v.
• Grootschalige cultuurtechnische- en waterstaatkundige werken
• Ontgrondingen waaronder egalisaties
• Aanleg of uitbreiding van infrastructuur
• Het remmen of stoppen van actieve aardkundige processen w.o.
- Vastleggen van verstuivingen
- Ingrepen in de waterhuishouding
- Aanleg van waterstaatkundige weken

Nota Landschap (1992)
Het onderdeel landschapbehoud uit het Natuurbeleidplan (1990) worden aardkundige waarden uitgangspunt voor de nota Landschap. Zo worden er “gebieden met specifieke landschappelijke waarden” zoals aardkundige en cultuurhistorisch waardevolle gebieden genoemd die opgenomen worden in grotere eenheden. Als onderdelen worden deze gebieden opgenomen in een “nationaal landschapspatroon” en in”gebieden behoud en herstel landschappelijke kwaliteit”.
In de Structuurschema Groene Ruimte (zie verder) krijgen de laatste een zware planologische bescherming.

Structuurschema Groene Ruimte (1993)
Met betrekking tot de sector landschap wordt het begrip “Nationaal Landschapspatroon” als volgt geïntroduceerd: “een selectie van patronen en elementen, die op de nationale schaal de identiteit van het landschap bepalen, ondergebracht in het Nationaal Landschapspatroon”. Aardkundige waarden worden opgenomen in dit patroon en de “gebieden behoud en herstel landschappelijke kwaliteit” worden omschreven als aardkundig waardevolle patronen en natuurlijke sedimentatie- en erosieprocessen. Er rust een zware planologische bescherming op de bedoelde gebieden.
In samenwerking met de verschillende provincies worden in de gebiedsvisies voor natuur, bos en landschap de ligging en de aard de aardkundige waarden bepaald en de gebieden begrenst. De invulling van de aardkundige waarden en de begrenzingen van de gebieden zijn door de verschillende provincies elk op hun eigen wijze geïnterpreteerd. Het gevolg is dat geen eensluidende begrenzingen bij grensoverschrijdende gebieden worden gebruikt. Verschillende aspecten worden verschillend beoordeeld en benoemd. Elke provincie neemt het werk met een eigen ambitie ter hand.

Wet Milieubeheer (1994)
Het besluit valt dat het bodembeschermingbeleid wordt ingepast in het gebiedsgericht milieubeleid. De term bodembeschermingsgebied wordt vervangen door het begrip “milieuaandachtsgebied” en dient in het provinciale milieubeleidplan te worden aangegeven. De kwaliteit van het milieu, op een of meer onderdelen, vraagt om bijzondere bescherming. Ook op aardkundige waarden is deze omschrijving van toepassing. Het maakt de weg vrij voor de bescherming van aardkundige objecten die geen andere waarden hebben, zoals zwaar bemeste terreinvormen en geologische ontsluitingen.

Nota Belvedère (1999)
De Nota Belvedèr, een gezamenlijke nota van de ministeries VROM, LNV, OC&W en V&W wordt in 1999 gepresenteerd. De nota geeft een visie op de wijze waarop met cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling kan worden omgegaan. Daarbij worden ook de maatregelen aangegeven die getroffen moeten worden. Het algemene beleidsdoel is:”Het herkennen en herkenbaar blijven van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als het landelijke gebied”. De aangewezen Belvedèregebieden zijn voor aardkundige kwaliteiten van belang indien de cultuurhistorie een nauwe relatie heeft met de aardkundige landschapselementen of structuren.

5e Nota Ruimtelijke ordening (2003-2004)
De Nota geeft een toekomstbeeld voor de ruimtelijke ordening die nodig is om maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en op te vangen. Ruimtelijke ordening geeft niet alleen voorwaarden aan voor economische ontwikkeling, maar ook voor een gevarieerd sociaal-cultureel leven in een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving. Als nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kassen en recreatievoorzieningen zich zonder goede ordening kunnen uitspreiden over de ruimte, dreigen er negatieve effecten, ook voor de economie. De open ruimte raakt dan versnipperd, gebieden worden eentonig en slibben dicht, de bereikbaarheid van steden gaat achteruit en hun vitaliteit vermindert.
Ruimtelijke ordening is daarom méér dan het op elkaar afstemmen van de kwantitatieve ruimtebehoeften. Het gaat ook om het bewaren en vergroten van de kwaliteit van die ruimte. Kwaliteit is moeilijker te definiëren en te meten dan kwantiteit. Kwaliteit is subjectiever. Mensen ondergaan en waarderen de ruimte en het gebruik daarvan ieder op hun eigen manier. Die waardering verandert in de loop van de tijd, en met die waardering veranderen de accenten in het ruimtelijke beleid mee.

De ruimtelijke kwaliteit wordt in een 7-tal criteria beschreven waaronder:
Ruimtelijke diversiteit
> Verschillen tussen stad en land moeten worden geaccentueerd.
> Uiteenlopende stedelijke milieus en landschappen moeten hun eigen karakter
kunnen behouden en versterken.

Daarvoor is onder meer van belang:
Behoud en versterking van karakteristieke landschappen van Noordwest-Europese betekenis zoals b.v. duinen, getijdengebieden, veenweidegebieden, droogmakerijen, zeekleipolders, rivierengebieden, wetlands).

Culturele diversiteit
> Mensen en groepen moeten zich op hun eigen manier kunnen ontplooien.
> Er moet ruimte zijn voor een verscheidenheid aan culturele, recreatieve/ en
bewegings-activiteiten.

Het gaat om behoud of versterking van:
Gebieden met hoge cultuurhistorische waardekarakteristieke landschappen van nationale of regionale betekenis zoals b.v. hoogveenontginningsgebieden, veenweidegebied, beekdal, bos,
Kleinschalig landschap) cultureel erfgoed en diversiteit in architectuur.

Aantrekkelijkheid
> Behoud van landschaps- en stedenlijk schoon is een cultuuropgave.
> Er is meer aandacht nodig voor ontwerp en inrichting, niet alleen van stad en
landschap, maar ook van de inpassing van infrastructuur.

Planologische Kern Beslissing, Nota Ruimte (2004)
In 2004 wordt door de rijksoverheid (ministeries VROM, LNV, EZ en V&W) de Nota Ruimte gepresenteerd. Hoofddoel van de nota is om voor het landelijk ruimtelijk beleid ruimte te scheppen voor de verschillende ruimte vragende functies.
De nota gaat uit van de lagenbenadering waarbij de ruimte opgebouwd is uit drie lagen
- Ondergrond (water bodem, en het zich daarin bevindende leven)
- Netwerken (alle vormen van zichtbaar en onzichtbare infrastructuur);
- Occupatie (ruimtelijke patronen door menselijk gebruik)

In de Nota Ruimte worden een 20-tal Nationale Landschappen aangewezen. Deze landschappen zijn gebieden met een internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorie en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt. Uitgangspunt moet zijn “behoud door ontwikkeling”: mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (ja, mits principe). Binnen de Nationale Landsschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Voor de bodem wordt specifiek beleid, voor de ondergrondse ordening geformuleerd. De bodem is van oudsher de drager van activiteiten op en boven het maaiveld. Het dient als gebruiksfuncties als landsbouw, grondwater en infrastructuur. Zorgvuldig omgaan met de bovenste laag van de ondergrond is van belang. De verantwoordelijkheid van het gestelde beleid wordt in eerste instantie bij provincie en gemeente neergelegd.
Het Rijk toetst of de provincies in de streekplannen aandacht besteden aan de landschappelijke kwaliteit, ook buiten de Nationale Landschappen. Voor de toetsing van de plannen zijn kernkwaliteiten als natuurlijke-, culturele-, belevings- en gebruikskwaliteit gehanteerd.
De aangekondigde Nota Landijs wordt uitgangspunt voor de uitwerking van de verschillende beleidsterreinen met betrekking tot aardkundige waarden. De hoofddoelstellingen van de Nota Landijs is “het herkenbaar houden van de
a-biotische ontstaansgeschiedenis van Nederland, mede ter ondersteuning van de instandhouding van ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische, hydrologische en economische kwaliteiten van de leefomgeving”.

Daarnaast zijn operationele doelstellingen geformuleerd t.w.
• Instandhouden, herstel en ontwikkeling van de meest waardevolle aardkundige
verschijnselen die betrekking hebben op de Nederlandse ontstaansgeschiedenis;
• Behoud en versterking van de rol die aardkundige verschijnselen hebben voor het
functioneren van ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische, hydrologische
en economische kwaliteiten van gebieden;
• Bevorderen van de zorg voor een betere benutting van aardkundige
verschijnselen door andere overheden, organisaties, particulieren bij
planvorming,inrichting en beheer;
• Versterken van kennis en voorlichting over aardkundige waarden.

Provinciale aandacht
De meeste Provincies zijn duidelijk verder gevorderd voor wat betreft de waardering van aardkundige waarden. Op het congres “Waarden in Ruimte” van het Koninklijk Nederlands Aardkundig Genootschap in november 2003 presenteren de provincies elk voor het eerst hun beleidskaarten aardkundige waarden.

Bij het samenstellen van een gezamenlijke landelijk dekkende kaart ontstaan verschillende problemen:
• Rijk en provincie gebruiken verschillende gebiedbegrenzingen en uitgangspunten
voor beleid;
• Friesland beschouwd terpen als aardkundig waardevol, Groningen echter beschouwd
zijn wierden als cultuurhistorisch erfgoed
• Zowel terpen als wierden worden wel als internationaal bijzonder beschouwd door
de Food and Agricultural Organisation of the United Nations (FAO);
• Drente waardeert op themaniveau de essen zowel bij de aardkundige waarden als
tot cultuurhistorisch waardevolle gebieden en heeft aanvullend beleid voor het
behoud en herstel.
• Noord Brabant kent voor de essen alleen vanuit cultuurhistorisch oogpunt waarde
toe, wel wordt specifiek aandacht gegeven voor herstel van steilranden.
• De Rijksoverheid wil de veenweidegebieden vanuit cultuurhistorisch oogpunt als
internationaal waardevolle gebieden beschermen, internationale aardkundige
waardevolle veengebieden komen slecht op zeer beperkte schaal voor.
• Sommige provincies hebben en langere historie voor wat betreft beleid voor
aardkundige waarden, daarbij worden ze op uiteenlopende beleidsterreinen beschermd
en/of gewaardeerd.

Streekplan van de Provincie Gelderland (1996)
In het Streekplan 1996 is een bescheiden plaats ingeruimd voor aardkundige waarden.

Tekstueel is de volgende tekst opgenomen
De bescherming van aardwetenschappelijke waarden heeft als doel het behoud en herstel van specifieke bodemkwaliteiten en het behoud van bijzondere geomorfologische verschijnselen in de betreffende gebieden. In de aangegeven gebieden worden de aanwezige waarden door middel van toegespitst beleid beschermd. Ontwikkelingen en uitbreiding van activiteiten die leiden tot verontreiniging, aantasting of uitputting van de bodem of aantasting van de geomorfologie in het algemeen is niet toelaatbaar. Voor enkele typen bodems is ook verlaging van het grondwater niet acceptabel. Ook kleinschalige ingrepen zijn niet zonder meer toegestaan. Om kleinschalige ingrepen als egaliseren, dempen en graven van sloten, scheuren van landschap, afgraven, aanvullen of ophoging van gronden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen te reguleren. Dient in het bestemmingsplan een stelsel van aanlegvergunningen te worden opgenomen.
Ontgrondingen zijn mogelijk wanneer natuurontwikkeling dit vereist en het gebied niet binnen de zone “natuur” valt. Andere ontgrondingen, aanleg of uitbreiding van rijks- en provinciale wegen en hoofdwatergangen, grootschalige woon- en industriële bebouwing en inrichtingen voor afvalverwerking zijn niet toegestaan, tenzij een zwaarwegend maatschappelijk belang dit vereist en er geen redelijke alternatieven zijn. Het beleid is er op gericht militair gebruik in deze gebieden tegen te gaan
”.

De toelichting vermeldt het volgende.
Het geformuleerde beleid voor aardwetenschappelijke waarden vervangt het ruimtelijke beleid voor bodembeschermingsgebieden zoals dat is vastgelegd was in het intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden 1992.
De selectie van gebieden is gemaakt aan de hand van de criteria zeldzaamheid van Gelderland, gaafheid, representativiteit (kenmerkendheid van het verschijnsel), educatieve en wetenschappelijke waarde, en voor bodemkundige waarden ook de diversiteit. In de aangegeven waardevolle gebieden dient recht gedaan te worden aan de onderscheiden waardevolle en onvervangbare verschijnselen. Ze mogen in het algemeen niet worden vergraven, ontgrond of geëgaliseerd. Dat wil niet zeggen dat er in het geheel geen ingrepen mogen plaatsvinden, maar wel dat per ingreep wordt bezien wel effect dit heeft. Bijvoorbeeld: de bouw van een enkele woning op de Veluwse stuwwal hoeft deze niet aan te tasten, dezelfde woning in een onvergraven beekdal zou het beekdal wel grote schade doen.
Buiten de waardevolle gebieden kunnen er op lokaal niveau ook aardwetenschappelijke verschijnselen bestaan, die vragen om een adequate bestemmingsplanregeling. Deze zijn echter van lokaal belang en worden niet op de kaart aangegeven
”.

De waardevolle objecten zijn op de begeleidende kaarten aangegeven. De oorspronkelijke inventarisaties, uit de jaren ´70 en ´80, voor de geomorfologische objecten, door Drs. Gerard. P. Gonggrijp, en bodemvormende landschappen, door G.J. Born, worden daarvoor nog steeds als basisgegevens gebruikt.
Ontwerp Streekplan 2004
Momenteel wordt er aan het Ontwerp Streekplan 2005 gewerkt dat in de tweede helft van 2005 zal worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Het Ontwerp Streekplan geeft de door Provinciale Staten vast te stellen beleidskaders vast met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling voor de komende 10 jaar. Het Streekplan is er op gericht om verschillende functies in regionaal verband een zodanig plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteit van de functies versterkt worden en dat zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het plan gaat uit van een dubbele afstemming t.w.
• Verticale afstemming
• Horizontale afstemming

Verticale afstemming
Als schakel tussen Rijks- en Gemeentelijke plannen op het gebied van ruimtelijke ordening fungeert het Streekplan. Het is de vertaling van het Nationaal ruimtelijk beleid via het Streekplan naar gemeentelijk ruimtelijk beleid. De huidige aanpassing is een uitwerking van door het kabinet vastgestelde Nota Ruimte (april 2004). In de Nota stelt de overheid zich verantwoordelijk voor de keuze van gebieden en thema’s die als van nationaal belang worden aangemerkt. Het geldt daarbij als belangrijk sturingsgereedschap onder het motto “decentraal wat kan, centraal wat moet”. Naast de door het rijk verwachtte doorwerking van rijksbeleid verwacht de overheid dat provincies een sterk regisserende rol voor de begeleiding van regionale ontwikkeling.

Horizontale afstemming
In de huidige periode van Staten van de Provincie Gelderland worden tal van omgevingsplannen voor de middel/lange termijn vernieuwd. Hierbij kan gedacht worden aan plannen voor milieubeheer (GMP3), waterbeheer (WHP3), Verkeer en vervoer (PVVP2) en ruimtelijke ordening. Recent heeft de provincie de Reconstructieplannen Achterhoek/Liemers en Veluwe/Vallei vastgesteld. De invalshoeken van de verschillende ruimtelijke/omgevingsplannen worden intergraal afgestemd en worden vertaald naar het Ontwerp Streekplan.
In het streven van de provincie naar meer gebiedsgericht beleid wordt door een 6-tal regio’s, w.o. regio Achterhoek een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontwerp Streekplan.

Door een versterking van de ruimtelijke kwaliteit wil de provincie een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit teweeg brengen. Ruimtelijke kwaliteit is een complex begrip dat op verschillend schaalniveau kan worden uitgewerkt. Het heeft betrekking op de kenmerken die aan de ruimte kunnen worden ontleend. Het geheel van die kenmerken en de betekenis die het voor de samenleving heeft kan worden uitgedrukt met de termen “gebruikswaarde”, “belevingswaarde”, “toekomstwaarde”.
Een hoge gebruikswaarde ontstaat als de ruimte meervoudig wordt gebruikt voor wonen, werken, recreëren en transporteren zonder dat deze vormen elkaar hinderen en het liefst elkaar aanvullen en versterken. Belevingswaarde wordt bepaald als ruimtelijke variatie tegen de achtergrond van karakteristieke kenmerken als identiteit, sociale cohesie, culturele diversiteit en van de herkenbaarheid van cultuurhistorie. Toekomstwaarde wordt veelal bepaald door het samengaan van milieukwaliteit, duurzaamheid, robuustheid en flexibiliteit in de tijd. In onderlinge samenhang bepalen deze “waarden” de ruimtelijke kwaliteit.

Aardkundige waarden
Gelderland heeft een rijke verscheidenheid aan bodems die samenhangen met de ondergrond waarop zij is ontstaan.
Bij de aangegeven belangrijke regio’s worden genoemd:
• de Achterhoek, licht hellend met dekzand;
• het Oost-Nederlands Plateau met abrupte rand en diverse bodems.

Bodem en reliëf hebben in combinatie met de watergesteldheid sterk bijgedragen aan de rijke landschappelijke verscheidenheid en de ecologische kwaliteiten binnen de provincie. Naar de toekomst toe vormen zij ook de basis voor verscheidenheid en kwaliteit. De bodems verschillen in draagkracht en gevoeligheid voor verdroging en vervuiling. In sommige gebieden is de draagkracht al overschreden door overbemesting en dergelijke. De provincie hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke keuzen de gebiedsspecifieke bodemkwaliteiten betrokken worden. Onderdelen van het complex van bodem, ondergrond en reliëf, hebben zulke kenmerkende en bijzondere kwaliteiten van Laatlokaal belang, dat de provincie er extra aandacht voor vraagt. Veelal hangen de bedoelde kwaliteiten samen met cultuurhistorische en landschapsvisuele verschijnselen. Voor de overige gebieden met aardkundige waarden vraagt de provincie rekening te houden met de kwaliteiten bij bestemming, inrichting en beheer.