- Oude hoevelandschap, oude ontginningslandschap

Rond het begin van onze jaartelling vestigden de eerste bewoners zich op de overgang tussen de hoger gelegen droge dekzandruggen met de lager gelegen natte beekdalen en broekgebieden. De grotere natte gebieden waren de ontoegankelijke hoogveengebieden. Op de voedselrijke gebieden werd akkerbouw bedreven. In het bos werden runderen naast varkens, schapen en geiten geweid. Pas na het jaar 1000 wordt begonnen met het ontginnen van de hoger gelegen zandgronden. Men schakelde over op de plaggen bemesting waardoor de zgn. essen zijn ontstaan. Door de strooisellaag uit de stallen op het land te brengen werden de essen steeds meer geschikt voor de landbouw. Het strooisel voor de stallen haalde men van de hogere heidegebieden die door de eeuwen heen steeds armer geworden. De natte beekdalen en broekbossen werden als hooiland gebruikt. In de middeleeuwen ontstonden de Scholtegoederen.



Het oude hoevelandschap is organisch gegroeid. Het belangrijkste kenmerk is het kleinschalige coulisselandschap, met de daarin voorkomende essen. De spreiding van ruimtelijke elementen als agrarische bebouwing en kleine buurtschappen. Karakteristiek zijn de slingerende wegen, meanderende beken, een glooiend reliëf en de aanwezigheid van sporen uit het (verre) verleden.